In de Rooms-Katholieke Kerk kan een diocesane bisschop een pastoor uit diens ambt verwijderen als daarvoor een wettige reden bestaat. Een van die redenen is als er in de parochie een grote afkeer jegens de pastoor bestaat. In het Kerkelijk Wetboek van 1917 heette dat ‘odium plebis’ (= “haat van het volk”).

Disfunctie pastoor
Het hoofd van een parochie is de pastoor. In principe kan een diocesane bisschop een pastoor niet zomaar verplaatsen of verwijderen uit diens parochie. Bij verwijdering moeten er geldige redenen zijn. Deze hebben betrekking op de schade die de pastoor aan de Kerk kan toebrengen of als zijn pastoraat geen uitwerking meer heeft. Zelfs als de pastoor geen schuld draagt aan zijn disfunctioneren kan de procedure van verwijdering in gang worden gezet. Dit gaat uit van het principe dat elk kerkelijk ambt moet rusten op enige vorm van aanvaarding. 

Redenen tot verwijdering
In de Codex van Canoniek Recht (1983) staat: “Wanneer het dienstwerk van een pastoor om een of andere reden, zelfs buiten diens zware schuld, schadelijk wordt of althans geen uitwerking meer heeft, kan hij door de diocesane Bisschop uit de parochie verwijderd worden” (canon 1740). De Codex noemt vijf mogelijke redenen tot verwijdering van een pastoor (canon 1741): als deze de kerkgemeenschap schade toebrengt of in verwarring brengt; disfunctioneren door onkunde of blijvende ziekte; ernstige verwaarlozing of schending van zijn plichten; slecht beheer van de materiële goederen; als de pastoor niet meer kan rekenen op respect van zijn parochianen (hieronder gepreciseerd).

Afkeer jegens de pastoor
In paragraaf 3 van canon 1741 van de Codex staat dat een pastoor verwijderd kan worden bij “verlies van goede naam bij rechtschapen en in aanzien staande parochianen of afkeer jegens de pastoor, waarvan voorzien wordt dat zij niet binnen korte tijd zullen ophouden”. In de Latijnse tekst staat aversio in parochum ('aversie jegens de pastoor'). In de vorige Codex (van 1917) stond echter odium plebis ('haat van het volk').

'Haat des volks'
De Latijnse tekst van de Codex van 1917 (canon 2147 §2 2º) luidt: Odium plebis, quamvis iniustum et non universale, dummodo tale sit, quod utile parochi ministerium impediat, nec brevi cessaturum praevideatur. Dit is een van de vijf genoemde geldige redenen tot verwijdering van een pastoor. Vertaling: “Wanneer de haat van het volk, ook als is die onterecht en niet algemeen, zodanig is dat daardoor het dienstwerk van de pastoor wordt belemmerd en niet voorzien wordt dat het binnen korte tijd zal ophouden.”

Verziekte relatie
Om allerlei redenen kunnen parochianen hun herder gaan haten. Die haat of afkeer kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door een lastercampagne tegen zijn persoon. Ook al is de pastoor onschuldig aan datgene waarvan hij wordt beschuldigd, dan nog kan hij daarom worden verwijderd. De ervaring leert namelijk dat parochieherders pas goed kunnen functioneren als de gelovigen hem vertrouwen en ervan uitgaan dat hij met goede intenties handelt. Als de relatie tussen herder en parochianen zo is verziekt, dan is het schier onmogelijk dat zijn pastoraat nog uitwerking heeft.

Middeleeuws kerkrecht
Het begrip odium plebis stamt uit het middeleeuwse kerkrecht en was in eerste instantie bedoeld als criterium voor het verwijderen van een diocesane bisschop. De Codex van 1917 heeft het begrip overgenomen, maar dan toegepast op het pastoorsambt. Dat het niet meer gold met betrekking tot de diocesane bisschop, hing samen met de wens om een diocesane bisschop geen speelbal te maken van politieke of etnische conflicten. Als bijvoorbeeld een bisschop van een door tribale conflicten geteisterd diocees tot een andere stam behoort dan veel van zijn diocesanen, dan kan het odium plebis door allerlei machinaties worden gewekt zodat de bisschop in aanmerking komt voor verwijdering.

Term geschrapt
Bij de samenstelling van de nieuwe Codex werd odium plebis geschrapt, omdat het al niet meer expliciet van toepassing was op het bisschopsambt. Dat wil niet zeggen dat hevige afkeer van de gelovigen jegens de persoon van de diocesane bisschop diens ambtsuitoefening niet zou kunnen belemmeren. Dat zou nog steeds een reden kunnen zijn voor aftreden. In canon 401 §2 staat immers: “Een diocesane Bisschop die wegens een zwakke gezondheid of een andere ernstige reden minder goed in staat is zijn ambt te vervullen, wordt dringend verzocht ontslag uit zijn ambt aan te bieden.”

Odium iustum et iniustum
Odium plebis is veel sterker dan aversio. Bij odium plebis gaat het om uiterlijke tekenen van haat, zoals publieke beledigingen, demonstraties en vernielingen. Deze haat is ongerechtvaardigd (iniustum) als de pastoor zelf geen plausibele aanleiding ertoe heeft gegeven. Het odium is gerechtvaardigd (iustum) als de bisschop zich schuldig heeft gemaakt aan laakbaar gedrag, zoals seksueel misbruik of fraude. Volgens canon 2147 van de Codex van 1917 maakte het niet uit of de 'haat des volks' nu iustum of iniustum was. Ook hoefde de haat niet van algemene aard (universale) te zijn. Als er bijvoorbeeld een invloedrijke familie of vereniging in de parochie het aan de stok had met de pastoor, zodanig dat diens pastorale functioneren er zwaar onder te lijden had, ook dan was er sprake van odium plebis.

Verwijdering
In de Codex van 1983 is het verlies van de goede naam bij rechtschapen en in aanzien staande parochianen of duurzame afkeer jegens de pastoor een wettige reden tot verwijdering, of de pastoor daaraan nu zelf schuldig is of niet. Een diocesane bisschop die klachten over een pastoor krijgt dient een onderzoek naar diens functioneren in te stellen. Als vast is komen te staan dat er inderdaad sprake is van een geldige reden, dan moet hij de kwestie bespreken met twee andere pastoors die hiervoor door de priesterraad gekozen zijn. Als de bisschop daarna meent tot verwijdering te moeten overgaan, dan dient hij “de pastoor vaderlijk aan te raden om binnen de periode van vijftien dagen afstand te doen” (canon 1742). De pastoor kan dit weigeren of de argumenten ervoor bestrijden. De procedures die dan gelden, staan in de canones 1743-1745. Een verwijderde pastoor heeft er recht op dat de bisschop zorg voor hem draagt (canon 1746).