De betekenis van het Grieks-wijsgerige begrip ousia heeft een grote rol gespeeld in de christelijke dogmageschiedenis. Het is gebruikt in de Geloofsbelijdenis van Nicea.

Zijn

Het Oud-Griekse zelfstandig naamwoord ουσια (ousia) is afgeleid van ουσα (ousa), de vrouwelijke vorm van het tegenwoordig deelwoord van het werkwoord ειναι (einai), dat 'zijn' betekent. Het tegenwoordig deelwoord van 'zijn' is 'zijnd'. Het ligt dus voor de hand dat η ουσια (hè ousia) als zelfstandig naamwoord 'het zijnde' betekent. Toch heeft het die betekenis zelden gekregen. In het alledaagse Grieks duidde ousia meestal iets concreets aan: 'dat individuele ding'. Ook betekende het: 't werkelijke, huisgezin, bezit of landgoed.

Debat

De interpretatie van ousia was in de loop van de intellectuele geschiedenis een bron van verhitte debatten, vooral in de theologie. In de wijsbegeerte is ousia steeds met verschillende noties in verband gebracht. Plato associeerde het met de zuivere idee, Aristoteles met 'het zijnde als zijnde' en de Scholastiek en de rationalisten met de substantie. Martin Heidegger hekelde de synonymie van ousia en substantia, omdat het zou hebben bijgedragen aan wat hij noemt de Seinsvergessenheit, het gegroeide onvermogen om het zijn te onderscheiden van het zijnde.

Nieuwe Testament

Ousia wordt in het Nieuwe Testament slechts twee keer gebruikt en wel in het Lucas-evangelie, in de parabel van de Verloren Zoon (15,12.13). Daar wordt het vertaald met vertaald met 'vermogen' en 'bezit'.

Neoplatonisme

Kerkvader Origenes van Alexandrië (ca. 185-254) gebruikte ousia in zijn definitie voor God. Hij had dit begrip ontleend aan het neoplatonisme. God bestaat volgens hem uit één ousia en drie υπoστασες (hypostases): de Vader, de Zoon en de Geest. Deze formulering zorgde voor begripsverwarring, omdat niet duidelijk was wat er precies met hypostasis werd bedoeld. De letterlijke vertaling naar het Latijn levert immers substantia op, datgene wat 'onder' (hypo en sub) staat, dus waar de werkelijkheid op is gefundeerd. 

Concilie van Nicea

De Griekse kerkvaders gebruikten ousia en hypostasis vaak als synoniemen van elkaar. Dat was ook het geval op het Concilie van Nicea, waar beleden werd dat de Zoon 'uit de ousia van de Vader' (εκ της ουσιας του Πατρος) was. Later is ousia in orthodoxe zin opgevat als substantia, maar het werd de facto ook begrepen als wezen en wel in concrete zin. Als de Vader en de Zoon één wezen waren, dan was er dus geen verschil tussen beiden. Deze leer werd aangehangen door de Africaanse priester Sabellius (sabellianisme).

Personen

De ontwarring kwam toen ousia als substantie werd opgevat en hypostasis als persoon. De orthodoxe triniteitsleer luidt dan ook dat er één God is in drie afzonderlijke personen. Het Latijnse equivalent van hypostasis was dus persona geworden, terwijl dit lange tijd de vertaling was van προσωπον (prosoopon), dat oorspronkelijk 'masker' betekent. Dat de orthodoxie koos voor hypostasis kwam onder meer omdat dezelfde Sabellius leerde dat God uit één hypostasis bestaat, die zich in drie verschillende prosopa heeft geopenbaard; met andere woorden: God zet steeds een ander 'masker' op zodat Hij op verschillende wijzen (modi) kan verschijnen (modalisme).

Homo-ousios

Het Eerste Oecumenische Concilie van Constantinopel gebruikte de Alexandrijnse term ομοουσιος (homo-ousios) om de gelijkheid tussen de Vader en de Zoon aan te duiden. De Latijnse concilievaders vertaalden het met consubstantialis (zie Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel). In Nederland heeft de Rooms-Katholieke Kerk ousiavertaald met 'wezen', terwijl in de Latijnse tekst sprake is van substantia en niet van essentia. In de Nederlandse vertaling van het Credo staat dus over de Zoon dat Hij 'één in wezen met de Vader' is.