In de Rooms-Katholieke Kerk is een pastoor een priester die onder het gezag van de diocesane bisschop aan het hoofd staat van een parochie.
Herder
Het Nederlandse woord 'pastoor', ontleend aan het Latijnse woord pastor (= 'herder'), verwijst naar een priester die aan het hoofd staat van een katholieke parochie.
Parochus
Het rooms-katholiek wetboek van de Westerse Kerk (Codex Iuris Canonici 1983) definieert pastoor (parochus) als “de eigen herder [pastor] van de hem toevertrouwde parochie” (canon 518).
Bisschop
De parochus heeft de zorg over een geloofsgemeenschap onder het gezag van de diocesane bisschop. Het is dus de bisschop die een parochie aan een pastoor toevertrouwt.
Drie taken
De pastoor deelt in het dienstwerk van de diocesane bisschop, dat wil zeggen dat hij voor zijn parochie de drie bisschoppelijke taken uitoefent:
- de verkondigingstaak (munus docendi);
- de heiligingstaak (munus sanctificandi);
- de bestuurstaak (munus regendi).
Dat komt erop neer dat de pastoor in de parochie de hoofdverantwoordelijke is voor de prediking, de catechese en de missie, dat hij verantwoordelijk is voor de liturgie en de sacramentenbedieningen en dat hij voorzitter is van het parochiebestuur.
Alleen priesters
“Opdat iemand geldig tot pastoor benoemd kan worden, moet hij de heilige priesterwijding ontvangen hebben”, zegt canon 521 §1.
Pastorie
Een pastoor dient woonachtig te zijn in zijn parochie, zegt canon 522. In Nederlandstalige gebieden wordt de ambtswoning van de pastoor 'pastorie' genoemd.
Één op één
De Codex schrijft voor dat een pastoor de parochiële zorg over slechts één parochie mag hebben, tenzij er een priestertekort heerst; en dat er in een parochie slechts één pastoor mag zijn (canon 525 en 526).
Ontslag
Een priester wordt verwijderd uit het pastoorsambt als de diocesane bisschop de pastoor ontslaat of als de pastoor er zelf afstand van doet (canon 538 §1). Van een pastoor wordt verwacht dat hij bij het bereiken van de 75-jarige leeftijd zijn ontslag aan de diocesane bisschop aanbiedt (canon 538 §3). In de Nederlandse kerkprovincie hebben pastoors het recht om op 65-jarige leeftijd met emeritaat te gaan.