In de Katholieke Kerk is een pater een priester van een religieuze orde of congregatie.
Vader
Het Nederlandse woord pater komt van het Latijnse pater, dat ‘vader’ betekent. In Angelsaksische landen is het gebruikelijk om alle priesters met 'vader (father) aan te spreken. In Nederland zijn het alleen de priester-religieuzen die met ‘pater’ worden aangesproken. Reguliere kanunniken als de norbertijnen ('witheren') maakten soms bezwaar tegen 'pater', omdat zij geen monniken zijn maar kapittelheren, vandaar dat zij er de voorkeur aan gaven met 'mijnheer' aangesproken te worden. Daartegenover staat dat de norbertijn Werenfried van Straaten de bijnaam 'De Spekpater' had.
Broeders en fraters
In mannelijke religieuze ordes zoals de benedictijnen, de franciscanen en jezuïeten, bestaan eigenlijk drie soorten leden: de paters, de fraters en de lekenbroeders. De paters zijn priester, de fraters zijn kandidaat-priester of permanente diakens en de lekenbroeders zijn religieuzen die geen sacramentele wijding hebben ontvangen. In veel kloosters wordt tegenwoordig zo min mogelijk nadruk op dit onderscheid gelegd.
Tonsuur
Voor het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) waren paters te herkennen door hun tonsuur (kruinschering) of corona (een geschoren hoofd met een uitgespaarde harenkrans); de lekenbroeders hadden dat niet. In traditionalistische genootschappen bestaat dit onderscheid in uiterlijk echter nog steeds.