Een huwelijkspartner die zich na de huwelijkssluiting heeft laten dopen, heeft het recht om zijn/haar huwelijk met een ongedoopte te ontbinden als de christelijke levensovertuiging een belemmering vormt voor de vreedzame voortzetting van het huwelijk. Dit voorrecht tot onbinding van een huwelijk ten gunste van het geloof heet Paulijns privilege.

Paulus
Het begrip 'Paulijns privilege' (privilegium Paulinum) verwijst naar een bijzonder recht dat is ontleend aan een tekst van de heilige apostel Paulus. In zijn Eerste Brief aan de Korinthiërs schrijft hij onder meer over het huwelijk. In de volgende passage zegt Paulus in welk geval een huwelijk kan worden ontbonden: 

Tegen de overigen zeg ik, niet de Heer: wanneer een broeder een niet-gelovige vrouw heeft en die stemt erin toe bij hem te blijven, dan mag hij haar niet verstoten. En wanneer een vrouw een niet-gelovige man heeft en die stemt erin toe bij haar te blijven, dan mag zij haar man niet verstoten. Met de vrouw is de niet-gelovige man geheiligd, en met de man de niet-gelovige vrouw; anders waren ook uw kinderen onrein, terwijl zij integendeel heilig zijn. Wil echter de niet-gelovige partij scheiden, laat haar dan scheiden; de broeder of zuster is in zo'n geval niet gebonden; God heeft ons tot vrede geroepen. (1 Kor. 7, 12-15)

Uitwendige ontbindbaarheid
Paulus zegt dat God zelf de gelovige deze mogelijkheid biedt. De Kerkvaders hebben zich er wel over uitgelaten, maar deze Schrifttekst niet systematisch doordacht. Dat gebeurde pas veel later. Vanaf het begin van de 13e eeuw werden de implicaties van deze Paulijnse bepaling omgezet in kerkelijke wetten. Volgens middeleeuwse canonisten (kerkjuristen) was hier sprake van 'uitwendige ontbindbaarheid' omdat Paulus spreekt over een huwelijk waarbij één van de partners niet gedoopt is.

Onontbindbaarheid
Canonisten spraken van een privilege, omdat de huwelijksontbinding zich bevindt buiten het gewone huwelijksrecht dat de onontbindbaarheid van het huwelijk als basisprincipe heeft (“Wat God verbonden heeft zal een mens niet scheiden”, zegt Christus [Mt.19,6]). Een huwelijk valt niet onder dit beginsel als het werd gesloten door twee ongedoopten, van wie er één zich heeft laat dopen. Alleen als het geloof van de gedoopte in het geding is, kan van het voorrecht gebruik gemaakt worden, vandaar dat het ook privilegium fidei ('geloofsvoorrecht') genoemd wordt.

Missie sinds 16e eeuw
Het Paulijnse privilege bleef lange tijd veelal een theoretische aangelegenheid. Er werd pas geregeld gebruik van gemaakt ten tijde van de missie in Amerika en Azië. Daar kwam het voor dat bekeerlingen niet meer met hun heidense echtgenoot samen wensten te wonen. Verscheidene pausen zagen zich toen genoodzaakt het Paulijnse privilege scherper te formuleren. Dat deden zijn in de apostolische constituties Altitudo (1537, Paulus III), Romani Pontificis (1571, Pius V) en Populis (1585, Gregorius XIII). Hun bepalingen kwamen terecht in het eerste kerkelijke wetboek van de Katholieke Kerk: de Codex Iuris Canonici (CIC) van 1917.

Voorwaarden in CIC 1983
In de Codex Iuris Canonici van 1983 betreffen de canones 1143-1147 het Paulijns privilege. Wil het rechtmatig worden toegepast, dan gelden de volgende voorwaarden:

  • Het huwelijk werd door twee ongedoopten gesloten;
  • Na de huwelijkssluiting heeft één van beide partners het sacrament van het doopsel ontvangen;
  • Het huwelijk kan niet vreedzaam worden voortgezet omdat de ongedoopte het geloof van de gedoopte niet accepteert;
  • De ongedoopte partner verwijdert zich (fysiek of geestelijk).

Ondervraging van ongedoopte
Als de gedoopte partij gebruik wil maken van het Paulijns privilege om opnieuw in het huwelijk te treden, dan dient de ongedoopte partij te worden ondervraagd door de plaatselijke bisschop. Dit heet 'interpellatie'. Als dat niet mogelijk is dan moet hij dat expliciet verklaren door dispensatie te verlenen. Bij de interpellatie moet aan de ongedoopte worden gevraagd of hij de intentie heeft om ook zelf gedoopt te worden en of hij in vrede met de gedoopte partij wil samenwonen “zonder belediging van de Schepper”.

Ontbinding bij nieuw huwelijk
Als de ongedoopte partij bij de interpellatie aangeeft niet van plan is om zich te laten dopen en er blijk van geeft de vrede niet te willen herstellen of als hij weigert te antwoorden, dan staat het de gedoopte vrij om een huwelijk te sluiten met een gedoopte katholiek. De sluiting van dit nieuwe huwelijk maakt dat het oude huwelijk wordt ontbonden.