Het Petrusambt wordt bekleed door de paus. Hij is als bisschop van Rome de opvolger van de heilige apostel Petrus.
Volledige titulatuur
De volledige titulatuur van de paus luidt: plaatsbekleder van Jezus Christus, opvolger van Petrus, opperherder van de universele Kerk, Patriarch van het Westen, Primaat van Italië, Aartsbisschop en Metropoliet van de Romeinse Kerkprovincie, Bisschop van Rome en soeverein van de staat Vaticaanstad.
'Papa'
De naam paus is via het Latijnse papa afkomstig van het Griekse papas, dat met 'vader', 'vadertje' en 'heilige vader' vertaald kan worden. In de Middeleeuwen werd de titel 'papa' opgevat als een acroniem voor 'Petri Apostoli Potestatem Accipiens', oftewel 'van de apostel Petrus heb ik de macht ontvangen'. Tot in de 11e eeuw werd de naam papa of papas gegeven aan vele bisschoppen of patriarchen. Dat gold ook voor de titel 'plaatsbekleder van Christus'. In de loop van de 11e eeuw werden naam en titel gereserveerd voor de bisschop van Rome, navolger van de apostel Petrus. Paus Gregorius VII (1073-1085) legde wettelijk vast dat de titel 'papa' voortaan alleen nog voor de bisschop van Rome mocht worden gebruikt.
Doorn in het oog
De katholieke Kerk kent aan haar papa uitzonderlijk gezag toe. De schijnbaar oppermachtige positie van de paus, die in de ogen van buitenstaanders als een absoluut vorst over de katholieken lijkt te regeren, is met name veel niet-katholieke christenen een doorn in het oog. Voor de meeste katholieken daarentegen is het pausambt vanzelfsprekend, vooral omdat het in Jezus' eigen woorden lijkt te zijn gefundeerd.
Jezus' eigen woorden
In het evangelie van Matteüs vraagt Jezus aan zijn Apostelen: "Wie zeggen jullie dat Ik ben?" Alleen de apostel Simon antwoordt: "U bent de Messias, de Zoon van de levende God. Op deze geloofsbelijdenis reageert Jezus als volgt: "Gelukkig ben jij, Simon Barjona; niet vlees en bloed hebben jou dat onthuld, maar mijn Vader in de hemel. Ik zeg jou: jij bent Petrus; op die steenrots zal Ik mijn kerk bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar er niet onder krijgen. Ik zal je de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen, en wat je op aarde bindt zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn." (Matteüs 16, 13-20).
Simon de rots
Het geloof van Simon is als een rots. Het Griekse woord voor 'rots' is 'petra'. Vandaar dat Jezus Simon in de aangehaalde tekst met 'Petrus' aanspreekt: Simon Petrus is de rots waarop de gemeenschap der gelovigen voortaan is gegrondvest. Volgens de katholieke traditie is in Matteüs 16, 13-20 de leer van het pauselijk primaatschap en leergezag in een notedop gevat. De taak van Petrus eindigde immers niet met zijn dood, maar is in zijn marteldood in Rome overgegaan op de lange keten van opvolgers die, net als hij, het ambt van bisschop van Rome hebben bekleed. Historisch gezien is het pausambt in de geloofsgemeenschap eerst geleidelijkaan in al zijn aspecten tot bewustzijn gekomen, zoals uit het vervolg zal blijken.
De kerk van Rome
Aanvankelijk werd, in de vroege kerk, aan de bisschop van Rome nog geen buitengewoon groot gezag toegekend. Wel werd hij, onder bisschoppen, gezien als de 'eerste onder zijn gelijken': de 'primus inter pares'. Hiervan getuigd bijvoorbeeld een uitspraak van Ignatius van Antiochië, die rond het jaar 107 schreef dat de Kerk van Rome "voorzitter" is van de "liefdesbond" die wordt gevormd door de christelijke gemeenschappen overal in de beschaafde wereld.
Irenaeus van Lyon en het 'hoger gezag' van Rome
Toen in de tweede eeuw allerhande afwijkende geloofsopvattingen de nog jonge kerk dreigden te verscheuren, gingen enkele denkers op zoek naar een autoritiet die met gezag heikele kwesties zou kunnen beslechten. Bisschop Irenaeus van Lyon meende zo'n autoriteit in de bisschop van Rome gevonden te hebben. In zijn vijfdelige geschrift Adversus haereses noemde hij de Kerk van Rome daarom de "grootste en de oudste", om verder te stellen: "Met deze kerk moet vanwege haar hoger gezag iedere kerk overeenstemmen". Toen Victor I (189-199), de veertiende bisschop van Rome, van de christenen in Klein-Azie eiste dat zij het Paasfeest van het Joodse pesach zouden losmaken, en alle kerken die dat niet wensten te doen excommuniceerde, ging dat Irenaeus evenwel te ver: dit was 'te streng'; een mildere aanpak zou beter werken. Het zou uiteindelijk niet de bisschop van Rome, maar een Romeins keizer zijn, die de Paaskwestie tot een oplossing bracht: keizer Constantijn de Grote.
Het christendom een erkende rijksgodsdienst
In het jaar 312 na Christus moest de Romeinse keizer Constantijn de Grote (ca. 285-337) met zijn troepen een beslissende veldslag leveren. Op de vooravond van het gewapende treffen verscheen aan de hemel een stralend kruis, omschreven met de Griekse woorden 'En Toutoi Nika', in het Latijn te vertalen als 'In Hoc Signo Vinces' oftewel: 'In dit teken zult gij overwinnen'. Onder de indruk van de verschijning liet Constantijn in zijn purperen banieren een zilveren kruis aanbrengen. Hij overwon op het slagveld inderdaad in het teken van het Kruis. Dankbaar bekeerde hij zich tot het christendom. Deze Bekering was van groot belang voor de geschiedenis van het christendom. De katholieke Kerk, onder eerdere keizers veelvuldig vervolgd, kreeg van Constantijn nu de status van religio licita: door het Rijk officieel erkende religie.
Damasus, de eerste 'echte' paus
Damasus (366-384) is de eerste bisschop van Rome geweest die zich opstelde als gezaghebbend hoofd der gehele Kerk. Hij was de eerste bisschop van Rome die zich liet vieren als 'de eerste bisschop van het Rijk'. Als eerste ook noemde hij zijn zetel te Rome 'de apostolische stoel', met een primaat boven de andere twee bisschopszetels die zich, net als Rome, op Petrus konden beroepen: Alexandrië en Antiochië. Damasus maakte zijn pretenties overigens meer dan waar. Zo wist hij in 375 keizer Gratianus (367-383) te bewegen, de titel Pontifex Maximus aan de Romeinse bisschopszetel te verbinden. Dit was een meesterzet, omdat deze titel, die van oudsher bij de Romeinen toekwam aan de allerhoogste heidense priester, sinds keizer Augustus (62 v.Chr.-14 na Chr.) alleen nog maar door keizers was gedragen. Een nog grotere winst boekte Damasus, toen hij een volgende keizer, Theodosius (379-395), in het jaar 380 wist te bewegen, het christendom tot enig erkende Romeinse staatsgodsdienst te verklaren.
De val van het Romeinse Rijk
Keizer Constantijn de Grote had het regeringscentrum van het keizerrijk verdubbeld. Naast Rome was voortaan ook het nieuwe, door Constantijn over de oude Griekse stad Byzantium heen gebouwde Constantinopel een hoofdstad van het Rijk. In 395 werd het Rijk officieel gesplitst in een westelijk en een oostelijk deel. Het Oost-Romeinse Rijk, met als hoofdstad Byzantium, zou nog eeuwen voortbestaan. Het West-Romeinse Rijk (met voortaan als hoofdstad Ravenna) was geen lang leven beschoren: in 410 werd Rome geplunderd en in 476 zou de laatste West-Romeinse keizer worden afgezet.
'Roma locuta, causa finita'
In de verwarrende tijden die met de plundering van Rome waren aangebroken groeide de behoefte aan een sterk gezag. Steeds vaker werd in het Westen naar de bisschop van Rome gekeken, als er een pleit beslecht moest worden. Kerkvader Augustinus (354-430) droeg een beslissend steentje aan de vergroting van het Romeinse gezag bij. Na een beslissing van de paus in een heikele kwestie sprak Augustinus tijdens een preek in 417 namelijk de woorden, die uiteindelijk geleid hebben tot het adagium 'Roma locuta, causa finita', oftewel: 'Heeft Rome gesproken, dan is de zaak gesloten'.
In het Westen ontstaat de Rooms-Katholieke kerk
De enige institutie waarin, na de val van het West-Romeinse Rijk in 476, de antieke cultuur in het Westen van Europa kon voortleven was de katholieke kerk. Steden waarin een bisschop resideerde wisten zich in veel gevallen, zij het ook met veel moeite, enigszins te handhaven. Kunsten, wetenschappen, literatuur, theologie en wijsbegeerte werden in de kloosters bewaard. De kerkelijke organisatie, gebaseerd op die van het Romeinse Rijk, bood bovendien een ordening die boven het lokale uitging. De katholieke kerk van het Westen groeide allengs naar een Rooms-Katholieke Kerk toe. Het primaat van de bisschop van Rome werd in het Westen gaandeweg door steeds meer bisschoppen en abten erkend. De stijl van de pausen veranderde erdoor. Direct na de val van het Rijk begonnen zij zogenaamde decretalen uit te vaardigen: brieven die niet meer als vermaningen waren gesteld, maar een bevelstoon aansloegen.
AD 800: keizer en paus scheppen 'West-Europa'
Het volk der Franken, dat na de val van het West-Romeinse Keizerrijk ruwweg het huidige Noord-Frankrijk, Oost- en Zuid-Nederland, België, Luxemburg en het Rijnland als thuisbasis had veroverd, was rond 800 meester over een gebied dat ongeveer de Benelux, Frankrijk, Noord- en Midden-Italië, Zwitserland, Oostenrijk, Tsjechië en West-Duitsland besloeg. De Frankische heerser, Karel de Grote (768-814), liet zich in 800 door de paus tot keizer van het 'West-Romeinse Rijk' kronen. Wereldlijk en geestelijk gezag, paus en keizer, waren een verbintenis aangegaan die enkele eeuwen later zwaar onder druk zou komen te staan.
Grote Schisma van 1054
Door de kroning van Karel de Grote tot keizer had de paus laten blijken niets te geven om de pretentie van het Byzantijnse Rijk, de enige opvolger van het Romeinse Rijk te zijn. Van de andere kant weigerden de Byzantijnse bisschoppen het primaat van de paus te erkennen. In 1054 kwam het tot een kerkscheuring: het Grote Schisma. Sindsdien kennen we de Rooms-Katholieke Kerk, die in West-Europa tot aan de Reformatie dominant is gebleven, en de Oosterse oftewel Grieks-Orthodoxe kerk, die zich in Griekenland en op de Balkan heeft verspreid, en later ook in Rusland dominant is geworden.
Gregorius VII
Kort na het Schisma trad paus Gregorius VII (1073-1085) aan. Hij zette een reorganisatie van de RK-Kerk in, die tot op de dag van vandaag haar aanschijn bepaalt. Gregorius stelde het celibaat voor priesters verplicht, en schroefde de pretenties van het pausschap op. Wat dat laatste betreft: in zijn Dictatus Papae formuleerde Gregorius in 27 stellingen de absolute macht van de paus, binnen de kerk tegenover de bisschoppen en buiten de kerk tegenover wereldlijke machthebbers. Volgens de overspannen Gregoriaanse opvatting van het pausambt is de wereldlijke macht afgeleid van de geestelijke en heeft de geestelijke macht minstens indirecte zeggenschap over de wereldlijke. De paus zelf kan in deze optiek nooit door iemand geoordeeld worden en de katholieke kerk heeft nooit gedwaald en kan ook niet dwalen.
Heilige Roomse Rijk en de investituur
Strijd tussen Gregorius VII en het keizerlijk gezag bleef niet uit. De aanspraken van de paus in wereldse zaken bedreigde namelijk de ordening van het keizerrijk. Dit was het geval. In 962 was in Duitsland het Heilige Roomse Rijk uitgeroepen. De Duitse keizer beschouwde zich als de opvolger van Karel de Grote, en via hem ook als de opvolger van de Romeinse keizers. In het Heilige Roomse Rijk bezaten de bisschoppen en abten veel land, dat zij namens de keizer bestierden. Er was de keizer dus alles aan gelegen om de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders zelf te kunnen kiezen en installeren. Het was de keizer die bisschop en abt de tekenen van hun geestelijke waardigheid: ring en staf, overhandigde. De ceremonie waarin dit gebeurde werd 'investituur' genoemd. Die investituur nu werd door Gregorius voor het pausambt geclaimd. Er ontbrandde een felle strijd tussen de paus en keizer Hendrik IV (1056-1106).
De investituurstrijd
Hendrik wilde niet meewerken aan het door Gregorius uitgevaardigde verbod op investituur door een leek. De paus deed de keizer op zeker moment in de ban: Hendrik werd geëxcommuniceerd, dat wil zeggen: hij mocht de sacramenten niet meer ontvangen. Hendrik reisde daarop af naar het pauselijk verblijf in Canossa om boete te doen en de ban op te heffen, - de befaamde 'gang naar Canossa' (1077). De investituurstrijd werd na de dood van de beide kemphanen met een compromis beslecht. Bisschoppen en abten bleven in wereldlijke zaken ondergeschikt aan de keizer, en gehoorzaamden in zaken van de geest aan de paus.
Kruistochten
Kort na de dood van Gregorius VII riep zijn opvolger Urbanus II (1088-1099) op tot een kruistocht om Palestina, het Heilig Land, van de islamitische overheersers te bevrijden, in naam van het Kruis. De vijand die in het Zuiden 'Europa' herhaaldelijk had bedreigd, werd nu op gezag van de paus aangevallen. In zekere zin werden de wereldlijke leiders door het avontuur van de kruistocht tot verlengstukken van Rome gedegradeerd. Tot in de dertiende eeuw zouden er kruistochten worden gehouden. De winst in politieke en militaire zin was bescheiden: de Islamieten bleven uiteindelijk, na een eeuw van christelijke bezetting, in het bezit van Palestina. In cultureel opzicht was de winst evenwel duidelijk: het Rooms-katholieke Europa, verenigd rond de paus, was rond 1300 beslist een feit. Precies op dat moment ging het zorgvuldig uitgebouwde pausambt onderuit.
Het Westerse Schisma
In het jaar 1305 werd een Fransman tot paus gekozen. Zijn vertrek van Frankrijk naar Rome stelde hij uit, omdat het er te roerig was. Hij zou nooit in de Eeuwige Stad arriveren. Een goede eeuw lang geraakten de pausen in Avignon in ballingschap, terwijl in Rome tegenpausen regeerden. De kerk van het Westen raakte verscheurd tussen aanhangers van de pausen te Avignon en aanhangers van de pausen te Rome. Het voert te ver hier op de precieze achtergronden en het ingewikkelde verloop van dit zogenaamde 'Westerse Schisma' in te gaan. Belangrijk is wel twee grote gevolgen vast te houden: de gewone gelovigen raakten er in meerdere opeenvolgende generaties aan gewend, dat niet duidelijk was welk centraal gezag nu gevolgd moest worden, en zij kregen bovendien een sterke afkeer van de grote pracht en praal waarmee de elkaar beconcurrerende pauselijke hoven van Avignon en Rome elkaar de loef probeerden af te steken. Het pauselijk gezag, door de opvolgers van Gregorius VII tot een schitterend baken voor de hele Westerse christenheid uitgebouwd, was in 1415, bij het einde van het Schisma, in de ogen van brede volksmassa's complete verbrijzeld. Het leek tijd voor een grootscheepse hervorming van de Kerk, waarbij het ontspoorde pausschap niet gespaard mocht blijven.
Conciliarisme
Het Westerse Schisma werd beeindigd door een Concilie. De te Konstanz vergaderde kerk ging zo ver een paus af te zetten om de orde te herstellen. Het leek er op, dat het concilie boven de paus stond, temeer daar werd toegezegd dat er binnen vijf jaar een nieuw concilie zou worden gehouden, zeven jaar later nog een, waarna een vast vergaderritme zou ingaan. Alleen langs deze weg, zo meenden de aanhangers van de 'conciliaire beweging' kon een duurzame en broodnodige hervorming van de kerk gegarandeerd worden. De leer, die het primaat van het concilie boven de paus verdedigde, het zogeheten Conciliarisme, leek in het begin van de vijftiende eeuw door de gedane toezegging de beste papieren te hebben.
'Concilie boven de paus'
Geheel in lijn met de te Konstanz gemaakte afspraken kwam in 1431 te Bazel een Concilie bijeen. De paus trachtte het Concilie te ontbinden, maar de concilievaders wilden hier niets van weten, en beriepen zich op het concilie van Konstanz met de boude stelling dat "een algemeen oecumenisch concilie boven de paus staat".
Hervormingen mislukken
Het Concilie van Bazel trachtte in 1435 met decreten de macht van de Curie te breken, maar paus Eugenius IV (1431-1447) wees ze een jaar later simpelweg af. Nog weer een jaar later verplaatste hij het concilie handig naar Ferrara, en van daar weer naar Florence, onderwijl de agenda sturend in de richting van een herstel van de band met de kerk van het Oosten. Pogingen van in Bazel achtergebleven Concilievaders om met een eigen tegenpaus over Eugenius te zegevieren mislukten. De conciliaire beweging slaagde zodoende niet in haar opzet, de kerk in hoofd en leden te hervormen. De hervormingsijver bleef overal in Europa sluimeren evenwel, en werd door het liederlijk gedrag van de zogeheten Renaissance-pausen van de tweede helft vijftiende eeuw nog versterkt.
Reformatie en Contra-Reformatie
Het is onnodig in dit verband uitgebreid het verhaal van de Reformatie te doen. Het volstaat, vast te stellen dat de door het Westerse Schsima en het mislukken van de conciliare beweging losgemaakte krachten in de loop van de 16e en 17e eeuw grote delen van Europa losrukten uit het verband van de Rooms-Katholieke Kerk. Te laat zetten de pausen een hervorming van de kerk in lijf en leden in, die als de zogenaamde Contra-Reformatie te boek is komen te staan, en die in het Concilie van Trente (1545-1563) een hoogtepunt vond. Verloren terrein herwonnen de pausen er niet mee, maar in de katholiek gebleven landen werd in de Contra-Reformatie de fixatie op Rome wel versterkt. Zo werd het zogeheten Ad-liminabezoek verplicht gesteld: een periodieke gang van alle bisschoppen naar Rome, om zich bij paus en curie voor doen en laten te verantwoorden.
Van Reformatie naar Verlichting
De Reformatie bracht niet terstond wezenlijke veranderingen in het christelijk karakter van de Europese cultuur, zij het ook dat er na de Godsdienstoorlogen van de 16e en 17e eeuw meer christelijke kerken dan ooit te vinden waren. Wel werden de Europeanen door de felle gevechten met de wapenen en de polemische uiteenzettingen tussen de theologen van de verschillende kerken aan het denken gezet. In de Franse Verlichting van de 18e eeuw leidde dit tot de eerste systematische uiteenzettingen van het Atheïsme.
Secularisatie
Europa zou grotendeels christelijk blijven, tot ver in de 20e eeuw toe. Wel nam de greep van de georganiseerde religie op het dagelijks leven af, het eerst, in de 18e en de vroege 19e eeuw, bij de elites, en later, vanaf ongeveer het midden van de 19e eeuw, ook bij de grote volksmassa's. Niet alleen het atheïsme, maar ook Secularisatie, Ontkerstening en Ontkerkelijking bedreigden de Rooms-Katholieke Kerk. Het moment leek gekomen om de wereld op indringende wijze te laten zien dat de Kerk als bron van waarheid goed gefundeerd was. Dat gebeurde bij de afkondiging van het Dogma van de Pauselijke Onfeilbaarheid in 1870 door paus Pius IX (1846-1878). Die vond plaats kort nadat de Pauselijke Staat, het eigen grondgebied dat de pausen sinds de val van het Romeinse Rijk hadden bestierd, aan het pauselijk bestuur onttrokken, en aan de nieuwe staat Italië was toegevoegd.
De paus, Italië en de zouaven
Voorstanders van een Italiaanse eenheidstaat hadden al decennialang geijverd voor het ontrukken van de Pauselijke Staat aan het gezag van de paus, desnoods met geweld. In 1861 was het koninkrijk Italië uitgeroepen. Het omvatte het grootste deel van Italië, maar niet San Marino, Venetië en het kerngebied van de Pauselijke Staat. In 1866 veroverden Italiaanse troepen onder Garibaldi tweederde van de Pauselijke Staat. Het overige deel, Latium, bleef voor de paus behouden door steun van de Franse keizer Napoleon III (1808-1873). In de strijd tegen de Garibaldisten werd de paus bijgestaan door weerbare katholieke mannen uit alle delen van Europa, de zogeheten Zouaven. Nederland leverde veruit de meeste Zouaven, die zich voor vertrek verzamelden in het Brabantse plaatsje Oudenbosch.
'Gevangene van het Vaticaan'
Toen Napoleon zich in 1870 in de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) gedwongen zag om zijn troepen terug te trekken, werd ook Latium door de Garibaldisten bezet. De paus was nu 'de gevangene van het Vaticaan', want het was hem strikt verboden het Vaticaan te verlaten. Pius XI en zijn opvolgers bleven de wettelijkheid van de bezetting aanvechten. Dat bleven ze doen tot 1929. In dat jaar tekenden Pius XI en de fascistische dictator Mussolini het Verdrag van Lateranen. De Kerk erkende Italië als legitieme staat, en Italië verklaarde het Vaticaanse grondgebied voortaan te beschouwen als een soevereine staat.
Pauselijke Onfeilbaarheid
Het Eerste Vaticaans Concilie definieerde het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid in 1870 als volgt: "Wanneer de bisschop van Rome Ex Cathedra spreekt, dat wil zeggen wanneer hij in de uitoefening van zijn ambt als herder en leraar van alle christenen krachtens zijn hoogste apostolische ambtsbevoegdheid onherroepelijk beslist, dat een geloofs- of zedendoctrine in de gehele Kerk aanvaard moet worden, dan bezit hij op grond van de goddelijke bijstand, die hem in Sint Petrus is beloofd, die onfeilbaarheid waarmee de goddelijke Verlosser zijn Kerk in de onherroepelijke beslissing over een geloofs- of zedendoctrine heeft uitgerust." De leer van de onfeilbaarheid betekent niet, dat de paus als persoon onfeilbaar is, of dat alles wat hij zegt altijd waar is. Er zijn in de geschiedenis van de Kerk immers ook pausen geweest, die alles behalve onfeilbaar waren. De pauselijke onfeilbaarheid is afgeleid van Christus'onfeilbaarheid; het is zijn geschenk aan Petrus en diens opvolgers. Een onfeilbare uitspraak komt slechts dan tot stand, wanneer de paus voor altijd voor de universele Kerk iets wil verhelderen, dat of met een geloofswaarheid of met een gebod van de christelijke moraal samenhangt en wanneer hij dit in de plechtige vorm van een zogenaamde "ex cathedra"-verklaring verkondigt.
Tweede Vaticaans Concilie: eerste bisschop
Het Eerste Vaticaans Concilie (1869-1870) moest vanwege de bezetting van Rome vroegtijdig worden afgebroken en kon dus niet worden voltooid. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) begon daarom met de kwestie waar het vorige concilie mee eindigde: wat is de plaats van de paus tegenover de bisschoppen? Vaticanum II bevestige het pauselijk primaat opnieuw. Net als Petrus te midden van de apostelen en eerste bisschoppen heeft de paus de opdracht zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid in geloof en gemeenschap te zijn, als eerste bisschop binnen het bisschoppencollege. Daartoe bezit hij zowel het hoogste leergezag als de volledige juridische macht. Het beroemde conciliedocument Lumen Gentium verwoordde het aldus: "Zoals door de instelling van de Heer de heilige Petrus en de overige apostelen één apostolisch college vormen, zo zijn op gelijksoortige wijze de paus van Rome, de opvolger van Petrus, en de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen, met elkaar verbonden. Op de collegiale aard en opvatting van de orde van de bisschoppen duidt reeds de oeroude kerktucht, krachtens welke de over de gehele wereld aangestelde bisschoppen met elkaar en met de bisschop van Rome in een band van eenheid, liefde en vrede gemeenschap onderhielden, evenals de bijeenroeping van concilies, waarin zij gezamenlijk over de meer belangrijke vraagstukken beslisten, waarbij de eindbeslissing tot stand kwam door een afwegen van de raad van velen" (LG 22).
Bisschoppencollege
Samen met de paus komt het hoogste gezag ook toe aan het voltallige bisschoppencollege, dat het echter niet zonder de paus kan uitoefenen. Sterker nog: ondanks het feit dat de bisschoppen in de hun toevertrouwde bisdommen krachtens hun ambt een rechtstreekse bevoegdheid hebben, heeft de paus ook daar de bevoegdheid om bepaalde beslissingen aan zichzelf of andere gezagsinstanties voor te behouden.
Verlies van de pauselijke waardigheid
De paus wordt in het Conclaaf gekozen door Kardinalen, in principe voor het leven. Verlies van de pauselijke waardigheid heeft plaats bij het Pauselijk overlijden of als de paus vrijwillig afstand doet. Zij kan ook verloren gaan door zekere en blijvende krankzinnigheid of wanneer hij als privaat persoon een van de geloofsleer afwijkend standpunt zou verkondigen.
Nieuwe vormen?
Johannes Paulus II uitte in 1995 in zijn encycliek Ut unum sint over de oecumene een hoogst opmerkelijke wens. Hij gaf te kennen dat hij open stond voor nieuwe vormen van het 'petrinisch primaatschap'. De reden was zijn verlangen naar eenheid met de orthodoxe kerken. Hij constateerde dat het pausschap het grootste theologische obstakel vormde voor de eenheid tussen de Katholieke Kerk en de Orthodoxie. Vandaar dat hij in Ut unum sint theologen van alle christelijke gezindten uitnodigde over een nieuwe invulling van het primaatschap van de bisschop van Rome na te denken. Als voorwaarde stelde hij wel dat die nieuwe invulling geen afbreuk doet aan het wezen van het pausambt.