Politieke theologie is de verzamelnaam voor een grote verscheidenheid aan denkbeelden en studies betreffende het onderscheid en de samenhang tussen religie en politiek, geestelijke macht en wereldlijke macht, kerk en staat.

Civil religion
De term 'politieke theologie' stamt uit de antieke Grieks-Romeinse wereld: de theologia politikèverwijst naar de religieuze rituelen die in staatsverband werden voltrokken, de staatscultus. Men zou dat tegenwoordig civil religion noemen.

Drie soorten theologie
In de antieke Grieks-Romeinse wereld werden drie soorten theologie onderscheiden (theologia tripertita): de verhalende theologie, de natuurlijke theologie en de politieke theologie. Theologie betekent hier: spreken over de goden. De verhalende theologie bevatte de verhalen over de goden zoals die door 'de dichters' (theologoi) waren opgeschreven en die wij nog kennen als 'mythen'. De natuurlijke theologie verwees naar de filosofie: de filosofen onderzochten de 'ware natuur' van de goden. De politieke theologie bestond uit de aanwijzingen van staatslieden voor de juiste dienst aan de goden, nodig om voorspoed voor de staat te verzekeren.

Varro en Augustinus
De Romein Varro schreef in de eerste eeuw voor Christus een omvangrijk standaardwerk over de Romeinse godsdienst, dat helaas verloren is gegaan. Daarin stond ook een uiteenzetting over de drie soorten theologie. Dit weten we omdat andere schrijvers soms uitvoerige citaten uit dit werk hebben overgenomen. Zo behandelt Augustinus in Boek 6 van De civitate dei ('De stad van God') de drie soorten van theologie. Hij voorziet ze bovendien vanuit de christelijke theologie van commentaar. Augustinus verwerpt de heidense (staats)godsdienst als een vermenging van theater en aanbidding van valse goden. Sympathie heeft hij alleen voor de natuurlijke theologie (de antieke godsdienstfilosofie) die hij tracht te verbinden met de christelijke openbaringstheologie. Politieke theologie hoort volgens Augustinus in het christendom niet thuis.

Middeleeuwen
De historicus Ernst Kantorowicz spreekt in zijn boek The King's Two Bodies (1957) over een middeleeuwse politieke theologie als hij wijst op de sterke vermenging van theologische en politiek-juridische begrippen in die tijd. Bovendien, aldus Kantorowicz, is de term, alhoewel ongebruikelijk, zeer geschikt om de sterke verbanden tussen de geestelijke macht (de kerk) en de wereldlijke macht (de staat) aan te duiden.

Kerk en staat niet echt gescheiden
Officieel wordt in de middeleeuwen een scheiding der machten gedoceerd: de Kerk zorgt voor het eeuwig heil en de staat voor het aardse welzijn. Toch is het denken over politieke zaken sterk theologisch gekleurd en ingebed in een christelijk wereldbeeld. Ook drukt de kerk een zwaar stempel op het sociale leven.

Spinoza: religie privé-zaak
In de vroegmoderne tijd (de periode vanaf de Reformatie tot aan de Franse Revolutie) komt de middeleeuwse erfenis onder vuur te liggen. Het sterker worden van de staten en de godsdiensttwisten zorgen voor een herverkaveling van de macht. In zijn Tractatus Theologico-Politicus (Theologisch-politiek traktaat) van 1670 brengt de Hollandse filosoof Spinoza de nieuwe toestand onder woorden. Niet alleen onderscheidt hij theologie en filosofie (wetenschap) zeer scherp, maar ook godsdienst en staat zijn volgens hem gescheiden domeinen. Naast tolerantie wat betreft godsdienstige denkbeelden pleit Spinoza ook voor een strikte scheiding van kerk en staat. Godsdienst is volgens hem iets van de enkeling: een privé-zaak. Voorzover godsdienst zich publiek manifesteert valt ze onder het gezag van de staat. Niettemin blijft ook Spinoza nog uitgaan van het bestaan van God en trekt hij daaruit politieke conclusies.

Bakoenin
De anarchistische denker Bakoenin gebruikte in 1871 het begrip 'politieke theologie' om de aanval in te zetten tegen het verbond van kerk en staat: 'troon en altaar'. Het verdwijnen van de godsdienst zou, volgens Bakoenin, tegelijkertijd leiden tot het verdwijnen van de staat. Wie God niet langer erkent, kan, zo redeneerde hij, ook een vorst of staatsgezag niet langer erkennen. Deze 'negatieve' erkenning van de innige samenhang tussen godsdienst en politiek, kerk en staat, inspireerde in 1922 de Duitse katholiek Carl Schmitt (1888-1985) tot een artikel dat de titel Politische Theologie kreeg.

De politieke theologie van Carl Schmitt
In zijn Politische Theologie zet Schmitt uiteen hoezeer de moderne staat sinds de zestiende eeuw in zijn staatsrechtelijke vormgeving sterk afhankelijk was van theologische begrippen. Een voorbeeld: zoals God met een wonder kan ingrijpen in de natuurlijke loop der dingen, zo kan een staatshoofd in de maatschappij ingrijpen buiten de wetten om. In beide gevallen is dat een soeverein recht. Wanneer de theologie verdwijnt uit het wereldbeeld, verliezen ook deze staatsrechtelijke begrippen hun vanzelfsprekendheid. Daarmee is de staat gedoemd te verdwijnen. Uit latere geschriften blijkt dat Schmitt de teloorgang van de moderne staat onvermijdelijk achtte. Met de priesters en theologen zouden ook de staatslieden ten onder gaan.

Schmitt en Hitler
Carl Schmitt is een hoogst controversieel denker. Hij was een hartstochtelijk verdediger van een sterke staat en zag de ontmanteling van de staat met lede ogen aan. In 1933 meende hij dat Hitler de staat kon redden. Enkele jaren fungeerde hij als de 'kroonjurist' van het Derde Rijk, waarbij hij zelfs zo ver ging, de rassenwetgeving te rechtvaardigen. Na een denunciatie-campagne van de SS, eind 1936, werd Schmitt door de nazi's overigens terzijde geschoven.

Hernieuwde belangstelling voor Schmitt
De Nederlandse historicus en cultuurcriticus heeft in 1935 (in zijn boek In de Schaduwen van Morgen, hoofdstuk XII Leven en Strijd) scherp stelling genomen tegen de verheerlijking van de staat en van de staats(al)macht, die Schmitt propageert in zijn invloedrijke brochure Der Begriff des Politischen (1932). Opmerkelijk genoeg is er de laatste jaren een hernieuwde belangstelling voor het denken van Schmitt te constateren, ook in Nederland. De brochure Der Begriff des Politischen is zelfs in Nederlandse vertaling verschenen. Carl Schmitt lijkt voorlopig in filosofische debatten over politieke theologie een rol te zullen blijven spelen, hoe controversieel zijn leven en leer ook zijn.

Metz, Sölle en Vaticanum II
Vanaf de jaren zestig treedt een groep van theologen naar voren die in het kielzog van het Tweede Vaticaans Concilie een radicale koers wil gaan varen. Het gaat daarbij onder anderen om Jean-Baptist Metz voor de katholieke, en Dorothée Sölle voor de protestante theologie. De erkenning van de politieke waarden van de westerse democratieën door Vaticanum II wordt door deze theologen als een belangrijke stap gezien, maar tegelijk zien zij gevaren. Zo vrezen zij een te grote aanpassing van de Kerk aan de burgerlijke ervaringswereld, waarin godsdienst tot innerlijkheid en individuele beleving wordt teruggebracht. Ook zien zij in de erkenning van de westerse democratieën tekortkomingen: de kerk richt zich met de erkenning te veel op de westerse wereld en de erkenning van alleen de politieke rechten van burgers maakt, zo menen de theologen, bovendien blind voor het sociale onrecht dat nog steeds bestaat.

Politieke theologie in de jaren zestig
Vanaf de jaren zestig wordt het begrip politieke theologie gebruikt door theologen die werken in het spoor van Metz en Sölle om aan te geven dat zij van de christelijke theologie een sterker maatschappelijk en politiek engagement verwachtten voor het lot van zwakkere, achtergestelde groepen mensen. Het christendom, zo leren de radicale theologen, heeft zich weliswaar vaker aangepast aan de heersende toestanden, maar zijn kern is toch het verzet tegen alle vormen van onrecht. Het christendom eist een politieke en maatschappelijke inzet voor de zwakkeren, armen, achtergestelden, onderdrukten en uitgeslotenen. Door deze stellingname loopt de politieke theologie over in Bevrijdingstheologie, 'feministische theologie', 'zwarte theologie' en wat dies meer zij.

De hedendaagse belangstelling voor 'politieke theologie'
Inmiddels is het thema 'politieke theologie' algemeen opgepakt en bestaat er veel literatuur. Daaruit wordt duidelijk dat politieke en theologische denkbeelden heel vaak door elkaar lopen en in ieder geval in de geschiedenis een sterke samenhang vertonen. Niettemin bestaat er ook een huiver voor deze vermenging en een zekere afkeer voor het begrip 'politieke theologie'.

Angst voor politisering van de godsdienst
Als God wordt voorgesteld als een vorst die loyaliteit eist voor een goddelijke zaak, ook als die kan ingaan tegen het aardse welzijn, dan zijn destructieve gevolgen te verwachten. Van kettervervolgingen tot aan godsdienstig bezielde zelfmoordaanslagen: er zijn voorbeelden te over van een angstaanjagende politisering van godsdienst. De angst voor politisering van godsdienst motiveert tegenwoordig menig pleidooi voor een strikte scheiding van staat en kerk, politiek en godsdienst. Toch moet erkend worden dat godsdienst over het algemeen andere vormen kent dan onvoorwaardelijke loyaliteit aan een goddelijk bevel en in die andere vormen ook een inspiratie is geweest voor een andere politiek.

Religie nog altijd een politieke factor
De verwevenheid van godsdienstige en politieke denkbeelden is historisch zo sterk dat een scheiding alleen maar oppervlakkig kan zijn. De hernieuwde grote belangstelling voor 'politieke theologie' of het 'theologisch-politieke vraagstuk' is mede ingegeven door de vaststelling dat ondanks de secularisering en mondialisering de religie nog steeds (of opnieuw) een politieke factor van betekenis is. Het filosofische debat duurt voort.

Dr. Marin Terpstra
Universitair docent Sociale en politieke wijsbegeerte, Faculteit der Filosofie, Radboud Universiteit Nijmegen