Processies zijn ceremoniële optochten, die vaak religieus van aard zijn. In diverse religies worden processies georganiseerd. In het katholicisme is een processie een symbool voor Gods volk onderweg. Er zijn diverse soorten processies, zoals de uitvaartprocessie, de liturgische intrede, de processie ter ere van Maria of andere heiligen, de sacramentsprocessie.
Het woord processie komt van het Latijnse werkwoord procedere (= voortgaan). Een processie is dus een groep mensen die zich collectief voortbeweegt. Ze hebben niet altijd een fysiek doel, zoals bij een bedevaart. Vaak is een processie een rondgang, waarbij het voortgaan van de groep zelf het doel is.
In het antieke Egypte werden processies gehouden ter ere van de goden. Ook de farao’s lieten publiekelijke optochten organiseren om daarmee hun macht te etaleren aan het volk. Bij de oude Grieken werden processies gehouden bij religieuze festivals, zoals die ter ere van Dionysius, waarbij een grote fallus werd rondgedragen. De Pythische Spelen ter ere van de god Apollo in Delphi werden door een processie voorafgegaan. Hoogtepunt daarbij was een ritueel offer van een dier in de Tempel van Apollo.
In het oude Rome werden militaire overwinningen gevierd met een processie. Deze triomftochten bestond uit diverse groepen. De zegevierende generaal, begeleid door zijn legers, ging voorop. Met met veel pracht en praal werd hij door de juichende burgers van Rome als een held ingehaald. Dan volgden de krijgsgevangenen en de slaven die de buitgemaakte kostbaarheden meedroegen. De magistraten liepen mee alsmede priesters en tempeldienaren die wierook brandden en bloemen rondstrooiden. De processie ging op weg naar het Capitool waar aan Jupiter offers werden gebracht. Naast triomftochten waren er ook processies die voorafgingen aan de spelen in het stadion of later het Flavische Amfitheater (Colosseum).
In het Oude Testament lezen we over de processies met de Ark des Verbonds ten tijde van koning David en van diens zoon Salomo:
- Samuël 9: (…) David riep alle weerbare mannen van Israël op, dertigduizend in getal, en vergezeld van alle burgers van Juda ging hij op weg om de ark van God te halen, (…) de ark die de naam draagt, de naam van Jahwe van de machten, die op de kerubs troont. Ze laadden de ark van God op een nieuwe wagen; (…) David en alle Israëlieten dansten voor Jahwe uit en speelden op allerlei instrumenten, op citers, harpen, tamboerijnen, ratels en cimbalen. ().
- 1 Koningen 8: Toen riep Salomo de oudsten van Israël, alle stamhoofden en leiders van de families der Israëlieten, naar Jeruzalem om de ark van het verbond met Jahwe af te halen uit de Davidstad, ook Sion geheten. (…) de oudsten van Israël traden naar voren, de priesters tilden de ark op en brachten haar met de tent van de samenkomst en de bijbehorende gewijde voorwerpen over. Dit deden de priesters, samen met de levieten. Koning Salomo en heel de gemeenschap van Israël, die zich rond hem verzameld had, gingen voor de ark uit en ze offerden zoveel schapen en runderen dat ze niet te tellen of te schatten waren.
In het Nieuwe Testament wordt geen melding gemaakt van processies. Wel staat in de vier Evangeliën het verhaal van de intocht van Jezus in Jeruzalem.
- Johannes 12: De volgende dag hoorde het talrijke volk dat naar het feest was gekomen: “Jezus komt naar Jeruzalem.” Zij trokken takken van de palmbomen, gingen Hem tegemoet en riepen: “Hosanna, Gezegend de Komende in de naam des Heren, de koning van Israël! Jezus vond een ezeltje en ging erop zitten, zoals geschreven staat: Vrees niet, dochter van Sion. Zie, uw koning komt, gezeten op een ezelsveulen.
Deze intocht was geen processie maar wel een spontane rituele verwelkoming van de als Gezalfde des Heren aangemerkte Jezus door het volk. Toch zou de Intocht in Jeruzalem het model worden van de palmpasenprocessie en de sacramentsprocessie.
In de antieke kerk zou al sprake geweest zijn van begrafenisstoeten. Tertullianus gebruikt daar in zijn geschrift De Praescriptio (xliii) zelfs het woord processio voor, wat zou kunnen wijzen op een groep rouwenden die met het lijk kerkwaarts gaat.
Ten tijde het pontificaat van Sint-Gregorius de Grote (590-604) waren er twee soorten processies die deel uitmaakten van het pontificale ceremonieel. De eerste betreft de bidstoet langs zogenoemde statiekerken in Rome. Kenmerkend was dat het zangkoor aan het einde van de bidstoet liep, gevolgd door de paus met zijn diakens. Voorop gingen de armen, daarachter de subdiakens, de diakens en bisschoppen. De tweede processie maakte deel uit van de liturgie en vertrok vanaf de sacristie naar het altaar. Ook hier was de paus omringd met diakens, voorgegaan door subdiakens, van wie er een met een wierookvat zwaaide.
Al in de vroege middeleeuwen werden de geloofsgemeenschap aan het begin van de parochiale zondagsmis met wijwater besprenkeld. Dit ritueel wordt voorgeschreven in de Capitularia van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome, evenals in andere documenten uit de negende eeuw. In de monastieke ceremonieboeken van dezelfde periode wordt het waterritueel op de zondagochtend vaak tot detail beschreven. Na het besprenkelen van het hoofdaltaar en van de andere altaren van de kerk in volgorde, gingen alle monniken na eerst zelf besprenkeld te zijn, in processie door het klooster. Daarbij besprenkelde de celebrant de diverse ruimten van het klooster met wijwater.
In het Romeinse Missaal van 1570 geven de rubrieken aanwijzingen voor processies op Maria Lichtmis ( 2 februari), op Palmzondag, op Witte Donderdag, op het feest van Sint-Marcus (25 april), de processies drie dagen vóór Hemelvaart en de processie van het Allerheiligste Sacrament op het feest van Corpus Christi.
De Tridentijnse ritusboeken voorzien ook in buitengewone processies. Die werden gehouden in tijden van nood, zoals droogte, hongersnood, epidemieën en oorlog. Gebruikelijk daarbij is het reciteren van de Litanie van alle Heiligen. Een voorbeeld van dit soort processie is de ommegang van de Noodkist van Sint-Servaas in Maastricht. Deze rijk versierde eikenhouten kist bevat de relieken van de heilige Servatius. De laatste Maastrichtse noodprocessie vond plaats in januari 1991 aan de vooravond van de Golfoorlog.
Maarten Luther (1483-1546) beschouwde processies als een bijgelovige en daarom godslasterlijke praktijk. In de Duitse gebieden waar een protestantse vorst het voor het zeggen kreeg, werden processies dan ook verboden. Tijdens de contrareformatie werden processies juist ingezet om het volk te inspireren katholiek te blijven. Zo kregen roomse manifestaties in de publieke ruimte ook een steeds politieker karakter.
In parochies in Zuid-Europa, Latijns-Amerika en de Filipijnen bestaat nog altijd het gebruik om jaarlijks groots opgezette processies te houden ter ere van de patroonheilige. Daarbij worden heiligenbeelden en reliekschrijnen door de straten gevoerd. Fanfares spelen dan trage marsen, die vaak speciaal voor processies zijn gecomponeerd.
In Nederland bestond van 1848 tot 1983 het zogenoemde Processieverbod. Dat betekent dat het verboden was om boven de grote rivieren rooms-katholieke processies en andere religieuze rituelen in de publieke ruimte te houden. Dit verbod bestond in feite ook al vanaf de Reformatie. Maar met de aankondiging van de invoering van de Grondwet en daarmee van de godsdienstvrijheid ontstond bij het protestantse volksdeel angst voor een roomse opleving en de manifestatie daarvan in de openbaarheid. Om maatschappelijke onrust tegen te gaan, werd besloten tot het opnemen van het ‘processieverbod’ in artikel 167 van de Grondwet. Wel werd er een uitzondering gemaakt voor plaatsen in de Noordelijke Nederlanden waar processies ononderbroken tot de plaatselijke traditie behoorden, zoals het Noord-Hollandse dorp Laren (Sint-Jansprocessie op 24 juni). Na de opheffing in 1983 kwamen er in een aantal noordelijke steden weer sacramentsprocessies, zoals in Amsterdam en Leiden.
In de Zuidelijke Nederlanden worden nog steeds jaarlijks processies gehouden ter herinnering aan een eucharistisch mirakel, zoals de Boxmeerse Vaart, de Heilig-Bloedprocessie van Boxtel en de Heilig-Bloedprocessie van Brugge. In Alkmaar, waar in 1429 een bloedwonder plaatsvond, is pas sinds 2009 de eeuwenoude mirakelprocessie nieuw leven in geblazen.
De meest plechtige bidstoet in de rooms-katholieke cultuur is de sacramentsprocessie, verbeeldend het pelgrimerende Godsvolk met Christus zelf in hun midden. Het voornaamste onderdeel van dit type optocht is de door een priester gedragen geconsacreerde hostie in een monstrans. De priester, die ook bisschop kan zijn, houdt de monstrans vast met een velum, een speciale doek die om zijn schouders hangt en die zijn handen bedekt. Dat de priester het Allerheiligste niet blootshands aanraakt symboliseert het goddelijke karakter ervan. Ook de baldakijn die door vier gelovigen boven priester en Sacrament wordt gehouden, wijst daarop, evenals de wierook die door acolieten wordt toegezwaaid. Voor het Sacrament uit lopen de priesters en diakens. De voorhoede van de processie wordt gevormd door acolieten, van wie er een een lange steel draagt met daarop een crucifix, het zogenoemde processiekruis, geflankeerd door andere die flambouwen dragen. Tussen het processiekruis en de geestelijken lopen diverse groepen, zoals bruidjes die bloemenblaadjes rondstrooien, de fanfare, religieuzen, ridders en andere gelovigen. De achterhoede bestaat uit gewone gelovigen. Het is de bedoeling dat de mensen die langs de kant van de weg staan, knielen zodra het Sacrament voorbijkomt. De processie wordt doorgaans afgesloten met een plechtige zegen door de priester met het omhooggeheven Sacrament in de monstrans.