De door Sint Augustinus van Hippo (354-430) geschreven kloosterregel is opgedeeld in acht hoofdstukken. In elk hoofdstuk van de Regel voor de Gemeenschap komt een eigen aspect van de liefde aan bod.
Symbool van volmaaktheid
De acht hoofdstukken van de Regel van Augustinus laten een opklimming zien. De verdelende liefde waar alles mee begint, mondt tenslotte uit in de liefde die tot verrukking brengt. Augustinus houdt van mooie getallen, bijvoorbeeld zeven en acht: de zeven beden van het Onzevader, de zeven gaven van de Heilige Geest, de acht zaligheden. Want acht is zeven plus één, en aldus is acht het getal dat het toppunt van volmaaktheid aanduidt.
We laten enige gedeelten van Augustinus? Regel voor de Gemeenschap volgen. De verwijzingen naar de Bijbel worden hier achterwege gelaten.
Hoofdstuk 1
Het eerste hoofdstuk gaat over de liefde die de goederen verdeelt volgens ieders behoefte.
1. U die een kloostergemeenschap vormt, dragen wij op het volgende na te leven. 2. Allereerst moet u eensgezind tezamen wonen, één van ziel en één van hart op weg naar God. Want is dat juist niet de reden waarom u samen bent gaan leven? 3. Bij u mag geen sprake zijn van persoonlijk eigendom. Zorg er integendeel voor dat alles onder u gemeenschappelijk is. Uw overste moet ieder van voedsel en kleding voorzien. Niet dat hij iedereen evenveel moet geven, want u bent niet allen even sterk, maar aan elke persoon moet gegeven worden wat hij persoonlijk nodig heeft. Zo leest u immers in de Handelingen van de Apostelen: ?Zij bezaten alles gemeenschappelijk en ieder kreeg wat hij nodig had.? 4. Zij die in de wereld iets bezaten, moeten er prijs op stellen dat dit bij hun intrede in het klooster van de gemeenschap wordt. 5. Maar die niets bezaten, moeten in het klooster niet gaan streven naar datgene wat zij daarbuiten niet konden bereiken, wel moet men hun zwakheid tegemoet komen door hun alles te verschaffen wat zij nodig hebben, ook al waren zij vroeger zo arm dat zij niet eens over het allernoodzakelijkste konden beschikken. Zij mogen zich echter niet gelukkig prijzen om het feit dat zij nu voedsel en kleding vinden, die tevoren buiten hun bereik lagen. 6. Zij mogen er evenmin groot op gaan dat zij nu omgang hebben met mensen die zij vroeger niet durfden te benaderen, maar hun hart moet naar het hogere zoeken en niet naar aardse schijn. Indien in de kloosters rijke mensen nederig worden en arme mensen verwaand, dan zouden de kloosters alleen maar van nut blijken voor rijke mensen maar niet voor arme. 7.Van de andere kant mogen zij die in de wereld iets schenen te betekenen, niet uit de hoogte neerzien op hun broeders die vanuit een armoedig bestaan tot deze religieuze gemeenschap zijn toegetreden. Zij moeten er veeleer voor zorgen trots te gaan op het samenleven met arme broeders dan op de maatschappelijke rang van hun rijke ouders. Ook mogen zij geen hoge dunk van zichzelf hebben omdat zij een deel van hun vermogen ter beschikking van de gemeenschap hebben gesteld. Anders zou de nietige mens nog meer ten prooi vallen aan hoogmoed door de gemeenschap in zijn rijkdom te laten delen dan door er zelf in de wereld van te genieten. Want terwijl iedere ondeugd tot uiting komt in het stellen van slechte daden, bedreigt de hoogmoed bovendien zelfs goede daden om deze te vernietigen. En wat voor zin heeft het zijn eigen bezit aan de armen uit te delen en zelf arm te worden, wanneer afstand doen van rijkdom iemand hoogmoediger zou maken dan het bezitten van een fortuin? 8. Leef dus allen één van ziel en één van hart samen en eer in elkaar God, want ieder van u is Zijn tempel geworden.
Hoofdstuk 2
Het tweede hoofdstuk gaat over de liefde die een verlangen is naar de voltooiing in God: het gebed in psalmen en hymnen:
1. Volhard trouw in het gebed op de vastgestelde uren en tijden. 2. De gebedsruimte mag nergens anders voor gebruikt worden dan waarvoor zij bestemd is: zij draagt die naam niet voor niets. Dan kan ieder die misschien ook buiten de vastgestelde uren wil bidden, er in zijn vrije tijd terecht zonder gestoord te worden door iemand die daar eigenlijk niets te maken heeft. 3. Wanneer u in psalmen en liederen tot God bidt, moeten de woorden die u uitspreekt ook in uw hart leven. 4. Houd u bij het zingen aan de tekst en zing niet wat niet bestemd is om gezongen te worden.
Hoofdstuk 3
Het derde hoofdstuk gaat over de liefde die de goede verhouding tussen lichaam en geest traint. Hierdoor ontstaat er in de mens zelf een zekere vrede waardoor hij op zijn beurt vredestichter in de gemeenschap kan worden:
1. Bedwing uw lichaam door vasten en onthouding van eten en drinken voor zover uw gezondheid het toelaat. Wie niet zonder voedsel kan tot de hoofdmaaltijd die tegen de avond plaats heeft, mag tevoren iets gebruiken, maar alleen rond het middaguur; zieken echter mogen altijd iets gebruiken. 2. Luister van het begin tot het eind van de maaltijd naar de gebruikelijke lezing zonder lawaai te maken of te protesteren tegen de Heilige Schrift. Want u moet niet alleen uw gewone honger stillen, maar ook hongeren naar het woord van God. 3. Sommigen zijn zwakker ten gevolge van een andere opvoeding. Als er voor hen aan tafel een uitzondering wordt gemaakt, behoren de overigen die vanwege een andere levenswijze sterker zijn, dat niet kwalijk te nemen of onrechtvaardig te vinden. Zij moeten niet denken dat de anderen gelukkiger zijn, omdat die beter voedsel krijgen dan zijzelf. Zij moeten er eerder blij om zijn dat zij tot iets in staat zijn wat de anderen niet aankunnen ? 5. Zieken moeten vanzelfsprekend aangepast voedsel krijgen; anders zou men de ziekte verergeren. Eenmaal beter, moeten zij goed verzorgd worden zodat ze zo vlug mogelijk herstellen ?. Maar wanneer zij weer op krachten gekomen zijn, moeten ze opnieuw gaan leven zoals vroeger, toen ze gelukkiger waren omdat ze minder nodig hadden. Hoe soberder een levenswijze, hoe beter zij past bij dienaren van God. Als een zieke genezen is, moet hij er voor oppassen niet de slaaf te worden van eigen genoegens: hij moet weer afstand kunnen doen van de voorrechten die zijn ziekte meebracht. Degenen die het gemakkelijkst sober kunnen leven, zullen zich de rijkste mensen achten. Want weinig nodig hebben is beter dan veel bezitten.
Hoofdstuk 4
Het vierde hoofdstuk gaat over de liefde die zich uit in bezorgdheid voor elkaar:
1. Ga niet opvallend gekleed. Probeer niet door uw kleding in de smaak te vallen, maar door uw levenshouding. 2. Als u uitgaat, ga dan niet alleen en blijf bijeen als u op de plaats van bestemming bent gekomen. 3. Uw gaan en staan, heel uw gedrag mag niemand aanstoot geven, maar moet in overeenstemming zijn met een heilige levenswijze. 4. Wanneer u een vrouw ziet, blijf haar niet uitdagend aankijken. Natuurlijk kan niemand u verbieden vrouwen te zien, maar wel is het verkeerd een seksuele begeerte naar een vrouw te koesteren of te willen dat zij u begeert. Want niet alleen een gebaar van genegenheid, ook de ogen wekken in man en vrouw de begeerte naar elkaar ... 6. Weet u daarom verantwoordelijk voor elkaars zuiverheid, als u in de kerk samen bent of overal elders waar u in het gezelschap van vrouwen bent. Dan zal God die in u woont, door uw verantwoordelijkheid voor elkaar, over u waken. 7. Als u deze uitdagende blik waarover ik spreek, bij een medebroeder opmerkt, waarschuw hem dan terstond, opdat het eenmaal begonnen kwaad niet erger wordt, maar hij zijn gedrag zo snel mogelijk betert ? 10. Wat ik gezegd heb over het begerig kijken naar vrouwen, geldt ook voor alle andere zonden. Dezelfde gedragslijn moet u nauwgezet en trouw volgen bij het ontdekken, het verhinderen, het aan het licht brengen, het bewijzen en het bestraffen van andere fouten; wel met liefde voor de mensen, maar met afkeer van hun fouten ?
Hoofdstuk 5
Het vijfde hoofdstuk gaat over de liefde als dienstbetoon aan de gemeenschap:
1. Uw kleren moeten door één of meerdere personen gemeenschappelijk beheerd worden; zij zullen ervoor zorgen ze te luchten en motvrij te houden. Zoals uw eten uit één keuken komt, zo moeten uw kleren uit één linnenkamer komen. En indien dat mogelijk is, moet het u eigenlijk weinig kunnen schelen welke zomer- of winterkleding u krijgt. Het maakt toch niets uit of u hetzelfde terugkrijgt als u afgegeven hebt, of iets dat door een ander gedragen is. Als iedereen maar krijgt wat hij nodig heeft. Wanneer dit jaloersheid en ontevredenheid wekt, of wanneer iemand gaat klagen iets gekregen te hebben dat minder goed is dan hij eerst had, en het beneden zijn stand acht kleren te dragen die een ander gedragen heeft, is dat dan geen les voor u? Als u om uw uiterlijk onenigheid krijgt, is dat geen bewijs dat er innerlijk nog heel wat ontbreekt aan de houding van uw hart? Maar ook wanneer u dit niet kunt opbrengen en men ontziet u op dit punt door uw eigen kleren terug te bezorgen, bewaar ze dan nog op één plaats waar anderen er zorg voor dragen. 2. De bedoeling van dit alles is: dat niemand in zijn werk eigen voordeel zoekt. Alles moet gebeuren in dienst van de gemeenschap en met meer ijver en meer geestdrift dan wanneer ieder voor zichzelf en zijn eigen belang zou werken. Want over de liefde staat geschreven dat zij niet het eigen belang zoekt, dat wil zeggen dat zij het gemeenschappelijke boven het eigen belang stelt en niet omgekeerd. Het feit dat u meer zorg aan de dag legt voor het belang van de gemeenschap dan voor uw eigen belang, is daarom een criterium voor uw vooruitgang. Zo zal zich in alles wat de voorbijgaande nood van de mens betreft, iets blijvends en verhevens openbaren, namelijk de liefde ... 8. De gemeenschap moet iemand aanwijzen om voor de zieken te zorgen. Deze persoon moet tevens zorgen voor hen die aan de beterende hand zijn en voor degenen die zwak zijn, ook al hebben zij geen koorts. De ziekenverzorger kan voor hen uit de keuken halen wat hijzelf nodig oordeelt. 9. Wie de zorg heeft voor voedsel, kleren of boeken, moet zonder mopperen zijn medebroeders van dienst zijn. 10. De boeken kunt u dagelijks op een vastgestelde tijd gaan halen; buiten die tijd zijn ze niet beschikbaar. 11. Wie daarentegen verantwoordelijk is voor kleren en schoenen, mag niet uitstellen ze te geven aan hen die ze nodig hebben.
Hoofdstuk 6
Het zesde hoofdstuk gaat over de liefde als vergeving:
1. Maak geen ruzie, maar als u ruzie hebt, maak er dan zo spoedig mogelijk een eind aan. Anders groeit een klein moment van woede uit tot haat, wordt een splinter een balk, en maakt u van uw hart een moordkuil. Want er staat geschreven: ?Ieder die zijn broeder haat, is een moordenaar.? 2. Als u iemand gekwetst hebt door hem uit te schelden, te verwensen of grof te beschuldigen, denk er dan aan het kwaad dat u aangericht hebt, zo vlug mogelijk te herstellen door uw verontschuldigingen aan te bieden. En de ander die gekwetst werd, moet op zijn beurt aan u vergiffenis schenken zonder er veel woorden aan vuil te maken. Als twee medebroeders elkaar beledigd hebben, moeten zij elkaar hun schuld vergeven; anders wordt uw bidden van het Onze Vader een leugen. Trouwens hoe meer u bidt, hoe eerlijker uw gebed behoort te zijn. Men kan beter te doen hebben met iemand die vlug kwaad wordt, maar het meteen weer goed maakt zo gauw hij beseft dat hij een ander onrecht heeft aangedaan, dan met iemand die minder opvliegend is maar er moeilijk toe overgaat zijn verontschuldigingen aan te bieden. Wie echter nooit vergiffenis wil vragen of het niet van harte doet, hoort niet thuis in een klooster, ook al wordt hij niet weggezonden. Pas dus op voor harde woorden. Als ze u toch ontvallen zijn, wees dan niet bang het genezende woord te spreken met dezelfde mond die de wonde toebracht ...
Hoofdstuk 7
Het zevende hoofdstuk gaat over de liefde als bereidheid tot luisteren:
1. Gehoorzaam aan uw overste als aan een vader, maar ook met de achting die u hem verschuldigd bent omwille van zijn taak, anders misdoet u tegen God in hem. Dat geldt nog meer voor de priester die voor u allen zorg draagt. 2. Het komt in de eerste plaats de overste toe ervoor te zorgen dat men alles wat hier gezegd is, ook naleeft en dat men overtredingen niet achteloos voorbijgaat. Het is zijn taak op fouten te wijzen en ze te verbeteren. Wat zijn bevoegdheid of kracht te boven gaat, zal hij voorleggen aan de priester wiens gezag in bepaalde opzichten groter is dan het zijne. 3. Wie een overheidsfunctie heeft, moet zijn geluk niet zoeken in de macht waarmee hij kan domineren maar in de liefde waarmee hij dienstbaar kan zijn. Door uw achting zal hij uw meerdere zijn; door zijn verantwoordelijkheid tegenover God zal hij zich de minste van allen weten. Voor allen moet hij een voorbeeld zijn in goede werken: hij zal hen die hun werk verwaarlozen, terechtwijzen, de moedelozen moed geven, de zwakken steunen, met allen geduld hebben. Hij moet zelf de richtlijnen van de gemeenschap in ere houden en er eerbied voor vragen bij anderen. Hij moet er meer op uit zijn door u bemind dan gevreesd te worden, hoewel liefde en ontzag tegelijk noodzakelijk zijn. Steeds moet hij bedenken dat hij voor u verantwoordelijk is tegenover God. 4. Door liefdevol te gehoorzamen bewijst u niet alleen medelijden te hebben met uzelf maar ook met uw overste. Want ook voor uw gemeenschap geldt: hoe hoger men geplaatst is, hoe meer gevaar men loopt.
Hoofdstuk 8
Het achtste hoofdstuk tenslotte gaat over de liefde als verrukking en eenwording:
1. De Heer geve dat u, gegrepen door het verlangen naar geestelijke schoonheid, dit alles met liefde onderhoudt. Leef zo dat u door uw leven het levenwekkend aroma van Christus verspreidt. Ga niet als slaven gebukt onder de wet maar leef als vrije mensen onder de genade. 2. Eens in de week moet dit boekje voorgelezen worden. Het is als een spiegel: u kunt er in zien of u niets verwaarloost of vergeet. En als u vindt dat u beantwoordt aan wat er in staat, dank dan de Heer, de gever van alle goed. Bemerkt iemand echter dat hij in gebreke gebleven is, dan moet hij betreuren wat voorbij is en op zijn hoede zijn voor de toekomst. Hij moet bidden: Vergeef mijn schuld en leid mij niet in bekoring.
Dr. Martijn Schrama OSA, verbonden aan het Augustijns Instituut te Eindhoven.
Teksten van de Praecepta zijn genomen uit:
Augustinus van Hippo, Regel voor de gemeenschap, vertaling T. van Bavel Averbode, Altiora, 1982.