De heilige jezuïet Robertus Bellarmino (1542-1621) was theoloog ten tijde van de Contrareformatie. In 1599 werd hij kardinaal en in 1602 bisschop. Als inquisiteur was hij betrokken bij de kerkelijke processen tegen Giordano Bruno en Galileo Galilei.

Jeugd en opleiding
Roberto Francesco Romolo Bellarmino werd op 4 oktober 1542 geboren in Montepulciano (Toscane) als telg van een verarmd adellijk geslacht. Zijn ouders waren Vincenzo Bellarmino en diens echtgenote Cinzia Cervini, de zus van paus Marcellus II (Marcello Cervini degli Spannochi).

Als kind onderscheidde hij zich al door zijn letterkundige talent. Zo kende hij het werk van Virgilius van buiten en componeerde hij tal van gedichten. Later werden hymnen van hem gebruikt in het Breviarium Romanum: Pater superni luminis (Maria Magdalena, 22 juli) en Aeterne Rector siderum(Heilige Engelbewaarders, 2 oktober).

In 1560 trad Bellarmino toe tot het noviciaat van de Sociëteit van Jezus in Rome. Na drie jaar werd hij overgeplaatst naar een jezuïetenhuis in Mondovì (Piëmont). Zijn intellectuele kwaliteiten vielen op bij pater-provinciaal Francesco Adorno, die hem naar Padua stuurde.

Priester en hoogleraar
Bellarmino studeerde in 1567 en 1568 theologie aan de universiteit van Padua. In 1569 voltooide hij zijn studie in Leuven. In deze Brabantse stad werd hij op 19 maart 1570 tot priester gewijd. Aan de universiteit van Leuven kreeg hij een aanstelling tot hoogleraar. Daarmee was hij de eerste jezuïet die aan een universiteit doceerde. Zijn vak was de Summa Theologiae van Sint Thomas van Aquino. Naast zijn academisch werk trad hij ook op als prediker. 

In 1576, toen zijn gezondheid slechter was geworden, keerde Bellarmino terug naar Italië. In Rome kreeg hij de opdracht om een cursus polemische theologie te geven aan het Romeins College (Collegium Romanum), de latere Pauselijke Gregoriana Universiteit. Dat bleef hij tot 1589 doceren. In deze periode verscheen zijn boek ‘Controversen’, een uitvoerig historisch werk over alle geschilpunten tussen katholieken en protestanten. Dit werk had groot gezag in de Contrareformatie. Verbonden aan het Romeins College was hij ook geestelijke leidsman van de jonge jezuïeten, die er studeerden, onder wie Sint Aloysius Gonzaga.

Paus Sixtus V stuurde Bellarmino 1589 naar Parijs als theologisch expert in de diplomatieke missie onder leiding van kardinaal Enrico Caetani. De aanleiding was de moord op koning Hendrik III van Frankrijk. De pauselijke delegatie had de opdracht om de belangen van de Katholieke Kerk veilig te stellen. De diplomaten van de Heilige Stoel waren in Parijs tijdens het beleg van Parijs door de calvinistische Hendrik van Navarra, die toen hij als Hendrik IV de Franse troon besteeg, weer katholiek werd. Een werk van Bellarmino over de wereldlijke macht van de paus werd tijdens zijn verblijf in Frankrijk op de Lijst van Verboden Boeken (Index librorum prohibitorum) gezet. Later werd dit boek weer van de Index gehaald en werd Bellarmino gerehabiliteerd.

Kardinaal-inquisiteur
In 1592, het eerste jaar van het pontificaat van Clemens VIII, werd Bellarmino benoemd tot rector van het Romeins College. De paus, die zeer op hem was gesteld, verhief hem in 1599 tot kardinaal. Meteen daarna werd hij aangesteld tot kardinaal-inquisiteur. In deze hoedanigheid was Bellarmino een van de rechters in het proces tegen Giordano Bruno. Het tribunaal veroordeelde deze dominicaan wegens ketterij en leverde hem over aan de wereldlijke autoriteiten van Rome, die hem op de brandstapel zetten.

In 1602 benoemde paus Clemens VIII hem tot aartsbisschop-metropoliet van Capua. Op 21 april van dat jaar werd hij tot bisschop gewijd. Hij voerde met straffe hand de hervormingsdecreten van het Concilie van Trente in zijn bisdom door.

Kardinaal Bellarmino nam deel aan drie conclaven (maart 1605; mei 1605; 1621). Steeds werd er op hem gestemd, maar slechts bij het tweede conclaaf van 1605 was hij een serieuze kanshebber.

In 1616 stuurde kardinaal Bellarmino een notificatie aan sterrenkundige Galileo Galilei, waarin hij deze op de hoogte stelde van een decreet van de Congregatie van de Index waarin de copernicaanse leer van het heliocentrisme werd veroordeeld. Bellarmino beval Galileo, die zei bewijzen voor deze leer te hebben gevonden, te gehoorzamen aan de Heilige Schrift en de Kerkvaders, die leren dat de zon om de aarde draait en niet omgekeerd. Bellarmino geloofde niet dat er een bewijs geleverd kon worden tegen het geocentrisme. Galileo zou pas worden veroordeeld in 1633, twaalf jaar na Bellarmino’s dood.

Overlijden en verering
De laatste twaalf jaren van zijn leven placht hij zich terug te trekken in het noviciaat van de jezuïeten op de Quirinaal in Rome. Daar schreef hij onder meer een aantal spirituele werken. In de zomer van 1621 ging zijn gezondheidstoestand hard achteruit. Paus Gregorius XV bezocht de zieke kardinaal in het noviciaat op 1 september. Op 17 september overleed de Roberto Bellarmino op 79-jarige leeftijd.

Al kort na zijn dood werd zijn zaligverklaringsproces opgestart. Pas drie eeuwen na zijn sterven, in 1923, verklaarde Pius XI hem zalig. Dezelfde paus canoniseerde hem op 29 juni 1930 en verhief hem tot Leraar van de Universele Kerk op 17 september 1931.
Het lichaam van de heilige Robertus Bellarmino rust, gehuld in het rode kardinaalstenue, in een glazen sarcofaag onder een zijaltaar van de Romeinse jezuïetenkerk Sant’Ignazio

De feestdag van Sint Robertus Bellarmino op 17 september staat als facultatieve gedachtenis op de huidige Algemene Romeinse Kalender. Op de oude kalender van vóór 1969 werd hij herdacht op 13 mei.

In Rome is de titelkerk San Roberto Bellarmino toegewezen aan een kardinaal-priester. Van 2001 tot 2013 was dat aartsbisschop Jorge Mario Bergoglio van Buenos Aires, de later paus Franciscus.

Werken

  • Iudicium de libro, quem Lutherani vocant Concordiae (‘Oordeel over het boek dat de lutheranen Concordantie noemen’)
  • Disputationes de controversiis Christianae fidei adversus huius temporis haereticos(‘Debatten over controversies van het christelijk geloof tegen de ketters van deze tijd’)
  • De translatione imperii Romani a Graecis ad Francos, adversus Matthiam Flaccium Illyricum(‘Over de overdracht van het Romeinse Rijk van de Grieken naar de Franken, tegen Matthias Flaccius Illyricus’)
  • Christianae doctrinae explicatio (‘Uitleg van de christelijke leer’)
  • Tractatus de potestate summi Pontificis in rebus temporalibus (‘Verhandeling over de macht van de Opperpontifex in tijdelijke aangelegenheden’)
  • Institutiones linguae Hebraicae (‘Instellingen van de Hebreeuwse taal’)
  • Explanatio in Psalmos (‘Uiteenzetting over de Psalmen’)
  • De gemitu columbae sive de bono lacrymarum (‘Over het geklaag van de duif of over het goede van tranen’)