In het christelijk jargon heeft ‘schisma’ de betekenis van ‘kerkscheuring’. Het kan duiden op het opzettelijk verbreken van de kerkelijke eenheid, op de duurzame toestand waarin kerken van elkaar gescheiden zijn of de ontwikkeling van een eigen genootschap door schismatici.

Etymologie
Het Griekse woord schisma (σχισμα) – van het werkwoord σχιζειν – betekent oorspronkelijk ‘spleet (van een hoef)’ en later ook ‘reet’, ‘scheur’, ‘kloof’ en ‘splitsing’ en in overdrachtelijke zin ‘verdeeldheid’, ‘onenigheid’ en ‘ruzie’.

Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament wordt het woord σχισμα acht keer gebruikt. In Mt. 9,16 zegt Jezus:

Niemand zet een lap van ongekrompen stof op een oude jas. Want het opgezette stuk trekt aan de jas, en de scheur [schisma] wordt nog erger.

Het woord wordt ook overdrachtelijk gebruikt, zoals in Joh. 7,43:

Zo ontstond er verdeeldheid [schisma] over Hem onder het volk.

Paulus past het woord toe om geschillen in de christengemeente aan te duiden, bijvoorbeeld:

In de naam van onze Heer Jezus Christus, broeders en zusters, doe ik een beroep op u: wees allen eensgezind, laat er geen onenigheden [schismata] onder u zijn (1 Kor. 1,10).

Kerkelijke eenheid
In de christenheid van de eerste eeuwen waren schismata (meervoud van ‘schisma’) aan de orde van de dag. Theologen beschouwden deze scheuringen als gevolgen van liefdeloosheid en zonde. Tot kerkelijke eenheid en eensgezindheid werd immers in naam van Christus opgeroepen door de apostelen. Eenheid onder de gelovigen was de diepste wens van Christus zelf:

Niet alleen voor hen [de apostelen] bid Ik, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven: dat ze allen één mogen zijn. Zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in Ons zijn, zodat de wereld kan geloven dat U Mij hebt gezonden (Joh. 17,20.21).

Afsplitsing van Katholieke Kerk
Aanvankelijk werd er van schisma gesproken als er binnen lokale christengemeenten sprake was van verdeeldheid. Later werd het begrip gereserveerd voor kerkelijke afsplitsingen. In de Middeleeuwen duidde ‘schisma’ vooral het publiekelijk afstand nemen van het gezag van de paus. In de 16e eeuw kreeg het een universele betekenis: de afsplitsing van de Katholieke Kerk op basis van geschillen over het kerkelijk gezag. Verwijdering van de Katholieke Kerk vanwege doctrinaire afwijkingen heette ketterij. 

Schismatici en ketters
Tot de meeste bekende schismata uit de antieke Kerk behoort die van de Novatianen en de Donatisten (3e-4e eeuw). De Novatianen waren de aanhangers van Novatianus, een priester die zich opwierp als de ware bisschop van Rome. Deze tweede tegenpaus uit de geschiedenis weigerde het gezag van de zittende paus Cornelius te erkennen. Het Donatisme vertegenwoordigde een geheel eigen kerk. Deze had grote macht en aanhang. Volgens de latere rooms-katholieke definitie waren de Donatisten geen schismatici maar heretici (ketters). In de Oudheid bestonden tal van heretische genootschappen, zoals de Marcionisten, de Montanisten, de Adoptianisten en de Arianen.

Schisma Oost-West
Het grootste schisma uit de kerkgeschiedenis is dat van de 11de eeuw, dat daarom het Grote Schisma werd genoemd. In 1054 viel de Katholieke Kerk officieel uiteen in de westerse (Latijnse) en de oosterse (Griekse) christenheid. Dat gebeurde door de wederzijdse excommunicatie van en door de patriarch van Constantinopel en de paus van Rome. Voortaan was er sprake van de Rooms-Katholieke Kerk en de Orthodoxe Kerk. In 1965 werd het schisma door Paulus VI en oecumenisch patriarch Athenagoras I formeel opgeheven. Dat betekende echter niet dat de Rooms-Katholieke Kerk en de Oosters-Orthodoxe Kerken daardoor één werden. Hoewel de theologische geschillen nagenoeg zijn opgelost, bestaat er vooral bij de Oost-Europese orthodoxe patriarchaten nog steeds groot wantrouwen jegens de Katholieke Kerk. De positie van de paus blijkt nog altijd het grootste struikelblok te zijn.

Westers Schisma
Een van de meest bizarre kerkscheuringen is het zogenoemde Westerse Schisma. Het merkwaardige daarvan is dat deze splitsing plaatsvond binnen de Rooms-Katholieke Kerk en niet leidde tot een andere kerk. De aanleiding daartoe was de verkiezing van de Franse kardinaal Bertrand de Gouth tot paus (Clemens V). Die liet hij zich door koning Filips de Schone van Frankrijk overhalen om het pauselijk hof te verplaatsen naar Avignon. In 1378 werd onder druk van het Romeinse volk Bartolomeo Prignano tot paus gekozen. Na een conflict met de Franse kardinalen weigerde hij naar de pauselijke residentie in Avignon te gaan en vestigde zich in Rome. Daarop werd in Avignon de tegenpaus Clemens VII aangesteld. Beide kregen opvolgers, waardoor er twee katholieke observanties waren. De politieke mogendheden schaarden zich achter de paus die hun belangen het meest konden dienen. In 1410 kwam er met het aantreden van tegenpaus Johannes XXIII zelfs een derde observantie bij, die van Pisa. Het Westers Schisma werd in 1417 op het Concilie van Konstanz opgelost.

Kerkelijk recht
Het rooms-katholiek wetboek Codex van Canoniek Recht maakt in canon 751 onderscheid tussen ketterij, apostasie en schisma: “Ketterij wordt genoemd het, na het ontvangen van het doopsel, hardnekkig ontkennen of in twijfel trekken van een of andere waarheid die met goddelijk en katholiek geloof geloofd moet worden; apostasie het volkomen afwijzen van het christelijke geloof; schisma het zich onttrekken aan het gezag van de Paus of aan de gemeenschap met de onder zijn gezag staande kerkleden.”

Excommunicatie
Sinds het Tweede Vaticaans Concilie worden de leden van Kerken die van oudsher van Rome gescheiden zijn niet meer als schismatici beschouwd. Katholieken die zich gedurende hun leven binnen de Rooms-Katholieke Kerk zich aan het gezag van paus en bisschoppen onttrekken, worden wel als zodanig beschouwd. Schismatici lopen van rechtswege excommunicatie op. Volgens canon 1184 moeten zij van een kerkelijke uitvaart worden uitgesloten.