Ad Simonis (1931) was aartsbisschop van Utrecht. In 1985 werd hij, als zevende Nederlander ooit, tot kardinaal verheven.
Jeugd
Adrianus Johannes Simonis werd op 26 november 1931 geboren in Lisse. Zijn vader was tandarts. Ad was de oudste zoon in een gezin dat uiteindelijk elf kinderen zou tellen. Hij studeerde aan de seminaries van Hageveld en Warmond en werd op 15 juni 1957 priester gewijd. Hij werd vervolgens kapelaan in Waddinxveen. In 1959 vertrok hij voor verdere studie naar Rome.
In Rome
In Rome studeerde Simonis aan het Angelicum, de pauselijke universiteit van de dominicanen en aan het Pauselijk Bijbelinstituut. Daar promoveerde hij in 1966 in de bijbelexegese op een proefschrift over “Jezus als de Goede Herder in het Evangelie van Johannes”. Hij keerde terug naar Nederland waar hij kapelaan werd van de H. Sacramentsparochie in Den Haag en rector van het Rode Kruisziekenhuis aldaar.
Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout
Landelijke bekendheid kreeg kapelaan Simonis toen hij aan het einde van de jaren zestig deelnam aan het – rechtstreeks door de KRO uitgezonden – Pastoraal Concilie voor de Nederlandse Kerkprovincie in Noordwijkerhout. Simonis nam daar deel aan de laatste drie zittingen op uitnodiging van pater Walter Goddijn o.f.m. die tijdens het 'concilie' optrad als secretaris-generaal. Goddijn meende met de uitnodiging aan Simonis, de kritiek te ondervangen, dat het 'concilie' tot dan toe te veel progressieven aan het woord had gelaten. Simonis vervulde zijn rol met verve en werd aldus bekend als de spreekbuis van de conservatieve gelovigen in Nederland.
Bisschop van Rotterdam
Tot veler – meest onaangename – verrassing werd kapelaan Simonis op 29 december 1970 door paus Paulus VI benoemd tot bisschop van Rotterdam, als opvolger van Martinus Jansen. Simonis stond namelijk niet op de terna, de driehoofdige voordracht die door het kapittel van Rotterdam was opgesteld. Hij had zich meermaals kritisch uitgelaten over de (leden van de) Nederlandse bisschoppenconferentie. Zo zei hij, op zijn eerste persconferentie na het bekend worden van zijn benoeming: “Het bisschoppencollege geeft te weinig leiding en is wat al te permissief te werk gegaan.” De voorzitter van dit college, kardinaal Alfrink, toonde zich teleurgesteld over de benoeming van Simonis. In allerijl kwam de conferentie bijeen om te bespreken hoe men op deze benoeming zou reageren. Simonis werd op 20 maart 1971 door Alfrink tot bisschop gewijd. Op diezelfde dag nam hij bezit van de Rotterdamse zetel. Tijdens deze plechtigheid liet Alfrink overigens niet na op te merken dat “een bisschop er behoort te zijn voor de hele kudde, niet slechts voor het conservatieve deel ervan”. Simonis investeerde inderdaad veel in het contact met al zijn diocesanen en bleek in de praktijk niet de ultraconservatieve geestelijke te zijn waarvoor velen hem hadden aangezien.
Opdat zij U kennen
Simonis koos Ut cognoscant te ('Opdat zij U kennen'), gelet op het dissertatieonderzoek van Simonis, vast niet toevallig genomen uit het Johannes-evangelie (17,3), uit het hoofdstuk waarin Jezus tot de hemelse Vader bidt “dat zij allen één zijn”. Deze laatste tekst (“ut unum sint”) geldt als een van de sleutelteksten in de oecumene.
Bijzondere synode
Als bisschop van Rotterdam woonde Simonis in 1980 de Bijzondere Synode voor de Nederlandsche bisschoppen bij. Deze synode was door paus Johannes Paulus II bijeengeroepen omdat in de loop van de jaren zeventig de tegenstellingen binnen het Nederlandse episcopaat steeds manifester waren geworden. Na de benoeming van Simonis in Rotterdam, volgde nog die van Gijsen in Roermond en vanaf dat moment werd de polarisatiebinnen de Nederlandse kerkprovincie alleen maar vergroot. Gijsen leek volledig zijn eigen gang te gaan en had – binnen het Nederlands college enkel Simonis als bondgenoot. De synode leidde niet tot een onmiddellijk succes.
Aartsbisschop van Utrecht
Op 27 juni 1983 benoemde paus Johannes Paulus II Simonis tot aartsbisschop-coadjutor van Utrecht. Als zodanig stond hij aanvankelijk kardinaal Willebrands ter zijde. Willebrands had – als opvolger van Alfrink – sinds 1976 het aartsbisdom bestuurd. Deze functie combineerde hij met het presidentschap van de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Eenheid de Christenen. Voor Willebrands was dit een haast ondoenlijke combinatie. Eind 1983 volgde Simonis hem definitief op als aartsbisschop. Binnen katholiek Nederland leidde deze benoeming tot beroering onder de progressieve katholieken, die er een teken in zagen dat Rome zijn greep op de roerige kerkprovincie probeerde te verstevigen. Ook Alfrink zag het met lede ogen aan, hoewel hij Simonis even na diens benoeming, zijn eigen solideetje cadeau deed en gebaar dat Simonis diep ontroerde.
Pausbezoek 1985
Tijdens het pastoraal bezoek van paus Johannes Paulus II aan Nederland, in mei 1985, trad Simonis op als diens gastheer. Voor de aartsbisschop van Utrecht werd het een ware nachtmerrie. Al weken voor het bezoek was de stemming rond het bezoek uiterst negatief. Uit een enquête in Elseviers Magazine bleek dat de paus slechts voor 3 procent van de katholieken welkom was. In het satirische programma Pisa, werd de paus als 'Popie Jopie' gepersifleerd en in Amsterdam verschenen posters waar een bepaald bedrag werd gezet op het hoofd van de paus. Toen Simonis voorafgaand aan het pausbezoek in Rome was en daar Johannes Paulus II vertelde dat er dergelijke posters in omloop waren, vroeg de paus hoeveel geld er op zijn hoofd was gezet. Toen Simonis antwoordde dat het hier ging om een bedrag van 15.000 gulden, zei de paus: “non è molto” ('dat is ook niet veel'). Het bezoek zelf werd gekenmerkt door lege straten, een volle Irenehal tijdens de viering van de mis en de oprichting van de progressieve Acht-Mei-Beweging. De aartsbisschop was dan ook blij toen het bezoek voorbij was en hij met de paus naar Luxemburg reisde: “Er is nooit een dag geweest dat ik zo'n geweldige zucht van verlichting heb geslaakt als toen we in het vliegtuig naar Luxemburg zaten”.
Kardinaal
Tijdens het consistorie van 25 mei 1985 werd Simonis tot kardinaal verheven. Tot zijn ontroering bedacht paus Johannes Paulus II hem de titelkerk San Clemente. Deze oudchristelijke kerk had destijds ook de Nederlandse kardinaal Jan de Jong behoord. Als kardinaal slaagde Simonis erin in Nederland steeds populairder te worden. Hij was als aartsbisschop van Utrecht dan ook eerder iemand die trachtte te verbinden dan iemand die vooral bekend stond om zijn rechtzinnigheid. Zijn vicaris-generaal, pater Hans van Munster o.f.m., zei later: “Over Alfrink valt veel goeds te vertellen, maar aardig was hij niet. Kardinaal Simonis is aardig”. Simonis' opvolger Wim Eijk suggereerde in elk geval dat de aardigheid van Simonis althans geleid had tot een nagenoeg failliet aartsbisdom. In 2005 nam Simonis deel aan het conclaaf dat leidde tot de verkiezing van paus Benedictus XVI.
Emeritaat
Kardinaal Simonis ging in 2007 met emeritaat. Hij bestuurde het aartsbisdom nog enige tijd als apostolisch administrator, tot in 2008 zijn opvolger Wim Eijk, tot dan toe bisschop van Groningen-Leeuwarden, werd benoemd. Sindsdien woont de kardinaal in Mariapoli Mariënkroon, onderdeel van de Focolarebeweging, in Nieuwkuijk.
“Wir haben es nicht gewusst”
Simonis kwam in 2010 in opspraak toen hij naar aanleiding van de onthullingen over seksueel misbruik binnen de katholieke kerk in het tv-programma Pauw & Witteman had gezegd: “Wir haben es nicht gewusst”. Deze woorden worden vaak toegeschreven aan Duitsers die tijdens de oorlog getuigen waren geweest van de Jodenvervolging, maar zich na de oorlog huichelachtig verontschuldigden dat ze niets van de Holocaust hadden geweten. Al snel na de uitzending betuigde Simonis zijn spijt over deze uitspraak. Naar aanleiding van het rapport van de commissie-Deetman, dat in december 2010 verscheen, verklaarde de kardinaal:“Mocht nu blijken dat op grond van onvolledige informatie niet zorgvuldig genoeg gehandeld is, dan valt dat bijzonder te betreuren en moet dat alsnog hersteld worden.”
Biografie
Op 11 december 2014 verscheen de biografie Kardinaal Simonis, kerkleider in de branding, geschreven door historicus Ton Crijnen. De auteur, die vier jaar aan de biografie had gewerkt, kreeg volop medewerking van Simonis zelf. “In een serie van dertig gesprekken van elk gemiddeld tweeëneenhalf uur was hij bereid geduldig, gedetailleerd en openhartig mijn eindeloze, soms aan impertinentie grenzende vragenstroom te beantwoorden.” Crijnen schrijft met achting over Simonis' persoonlijk leven maar oordeelt verder dat hij geen sterke leider was.