Joost van den Vondel (1587-1679) is een van de grootste literatoren van de Lage Landen. Naast P.C. Hooft is hij de voornaamste vertegenwoordiger van de Nederlandse letterkunde in de Gouden Eeuw. Hij werd in Keulen geboren uit doopsgezinde ouders, maar werd als vijftiger in Amsterdam rooms-katholiek.
Naar Amsterdam
Joost van den Vondel werd op 17 november 1587 geboren aan de Grosse Witschgasse in het huis 'Zur Fyolen' in Keulen. Zijn doopsgezinde ouders waren uit Antwerpen gevlucht uit angst voor de Spaanse Inquisitie. Toen ook in Keulen de doopsgezinden werden vervolgd, nam het gezin in 1595 de wijk naar Amsterdam. Daar begon Vondels vader in de Warmoesstraat een hoeden- en kousenhandel.
Gedoopt
In 1605 schreef de jonge Vondel Schriftuerlijck bruylofts reffereyn (het oudste bewaard gebleven gedicht van zijn hand) ter gelegenheid van het huwelijk van zijn buurmeisje. In 1606 werd hij gedoopt bij de Waterlandse doopsgezinden. In dat jaar trad hij ook toe tot de rederijkerskamer ‘Het Wit Lavendel’ en sloot vriendschap met historicus-dichter Pieter Corneliszoon Hooft en rechtsgeleerde Hugo de Groot.
Huwelijk
In 1608 overleed zijn vader. Zijn moeder Sara nam aanvankelijk de zaak over; in 1613 hijzelf. Vondel trouwde op 5 december 1610 met Maeyken de Wolff. Uit dit huwelijk werden geboren: zoon Joost (1612), dochter Anna (1616), dochter Saartje (1625) en zoon Constantijn (1632).
Letterkundige
In 1616 werd hij diaken bij de Waterlandsche Doopsgezinde kerk. Vanwege een depressie trad hij in 1620 af. Hij wijdde zich in 1621 een jaar land aan de studie van het Latijn en de klassieke letterkunde. Vervolgens kwam hij samen met P.C. Hooft en Laurens Reael in het huis van Roemer Visschers dochters Anna en Maria Tesselschade om de literatuur en de regels voor de Nederlandse taal te bespreken. In 1623 publiceerde hij het hekeldrama Palamedes oft Vermoorde onnooselheyd, waarvoor hij later een boete van 300 gulden kreeg.
Sterfgevallen
Vondel begon in 1630 te werken aan een heldenepos over Constantijn de Grote, maar vernietigde dit werk voor het voltooid was. Toen zijn zoontje Constantijn binnen het jaar na diens geboorte stierf, schreef hij het beroemde gedicht Kinder-lyck (‘Constantijntje, ’t zalig kijntje …’). In de daaropvolgende jaren werd hij geconfronteerd met drie sterfgevallen: zijn dochter Saartje (1633), zijn vrouw Maeyken (1635) – naar aanleiding daarvan schreef hij Lyckklaght aan het Vrouwekoor, over het verlies van mijn eega – en zijn moeder Sara (1637). Ook andere nakomelingen zou hij overleven: zoon Joost (1659), zijn kleindochter Marian (1668) en dochter Anna in (1675).
Drama
De toneelstukken die Vondel na 1632 schreef, werden doorwrochter en kregen ook betere kritieken. Inhoudelijk begonnen ze steeds meer doordesemd te raken door het katholieke geloof. Deze verschuiving bleek duidelijk in zijn aan Hugo de Groot opgedragen tragedie Gijsbrecht van Aemstel (1637), welke op 3 januari 1638 werd opgevoerd bij de opening van de Amsterdamse Schouwburg aan de Keizersgracht. Zijn hang naar het katholicisme zou hebben samengehangen met zijn verlangen naar een duidelijk kerkelijk leergezag. Bovendien was hij gevoelig voor de argumentatie van priester Leonardus Marius, die sinds 1631 pastoor van de Begijnhof was en een fervent propagandist van de onderdrukte devotie voor het Mirakel van Amsterdam.
Katholiek
In 1640 trad Vondel toe tot de Rooms-Katholieke Kerk. Deze overgang wekte veel weerzin in Amsterdam, de stad die in 1578 was overgegaan op het calvinisme. Bovendien was de protestantse Republiek nog in oorlog met Spanje. Toch behield Vondel de meeste van zijn vrienden. Voor het bestuur van de Schouwburg was zijn bekering allerminst een probleem, omdat de bestuursleden Jan Vos en Claes Moeyaert, beiden schilders, katholiek waren. Een van Vondels eerste openlijk katholieke werken was Brieven der heilighe maeghden, martelaressen (1642).
Poëzie
Vondels eerste drie gedichten waren in 1607 verschenen in de liedbundel Den nieuwen verbeterden lust-hof. In 1644 werd de verzameling van al zijn gedichten gepubliceerd. Een herziene versie J. v. Vondels Poëzy of verscheide gedichten verscheen zes jaar later. Onder zijn lyriek zijn ook hekeldichten. Zo schreef hij tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) onder meer Geusevesper (1618) als protest tegen de terechtstelling van de remonstrantse Johan van Oldebarnevelt. Tegen de godsdienstige onderdrukking door de contraremonstrant prins Maurits schreef hij onder meer Decretum horribile (1631).
Failliet
In 1652 nam zijn zoon Joost de kousenhandel aan de Warmoesstraat over. Vondel en zijn dochter Anna verhuisden naar de Prinsengracht. Joost Junior had weinig succes en de zaak ging failliet. Joost Senior moest bijspringen. De schulden konden worden afgelost als hij als klerk bij de Bank van Lening zou gaan werken. Dat deed hij. Pas in 1668 werd de ruim 80-jarige dichter daarvan vrijgesteld − met behoud van een jaarlijkse uitkering.
Gelauwerd
In 1653 werd hij op het Sint-Lucasfeestfeest als dichter gehuldigd met een lauwerkrans. In de jaren die volgden schreef hij twee toneelstukken die gelden als hoogtepunten in zijn oeuvre: Lucifer (1654) en Adam in Ballingschap (1664).
Overlijden
Vondel overleed op 5 februari 1679 in Amsterdam. Hij werd drie dagen later in de Nieuwe Kerk begraven. Vondels kist werd gedragen door veertien dichters en poëzieminnaars. Op dezelfde dag werden in de Schouwburg drie van zijn toneelstukken over de oudtestamentische figuur Jozef opgevoerd, de zogenoemde Joseph-trilogie.