Manon Lubbers (38) verloor na zeven dagen haar zoon Tristan.

 “Ik had een goede zwangerschap, niks aan de hand. Maar bij de bevalling ging het helemaal mis doordat mijn baarmoeder scheurde. Dat leverde zodanig groot zuurstoftekort op dat mijn zoontje niet levensvatbaar was. Ik heb dat hele proces zeer bewust meegemaakt; het scheuren van de baarmoeder, het rijden door de gangen, het wachten in de operatiekamer. Paniek en chaos was het. Pas na een paar dagen konden ze scans maken. Daaruit bleek dat Tristan altijd zware medicijnen zou moeten krijgen en zich nooit zou kunnen ontwikkelen. Hij was, kort gezegd, een kasplantje geworden.

Na die week, waarin we tussen hoop en vrees leefden, is de beademing stopgezet. Twee uur later is Tristan overleden. Dat was een zwaar moment, maar weet je wat zo gek was? Het was ook het mooiste moment. Wat je als moeder wilt, is je kindje pakken en verzorgen. Maar dat deden de experts van de ic. Wij konden hem nauwelijks aanraken vanwege zijn epileptische aanvallen. Nu kon ik hem vasthouden, twee uur lang. Dat was een soort thuiskomen, voor ons allebei. Daarna begon de volgende achtbaan. Je rijdt weg uit het ziekenhuis met een mand op schoot waarin een dood kindje ligt. Je komt thuis in een heel andere werkelijkheid: daar staat een box, een bedje … En jij staat met lege handen. Dat vond ik zó heftig. Ik zei tegen mijn vader: ‘Alsjeblieft, doe al die dingen weg!’

Mensen kunnen fouten maken.

Vervolgens moet er ontzettend veel geregeld worden, heel surreëel. Moet je de geboortezegels omruilen voor rouwzegels. Moet je een kistje bestellen, een begraafplaats uitzoeken, een afscheid organiseren. Ik moet zeggen dat ik redelijk lamgeslagen was. Gelukkig hadden we thuis al een mannetje rondlopen, Olivier van bijna drie. Die hielp ons die tijd door. Hij gaf ritme, hij moest eten en drinken, hij moest naar de opvang gebracht worden. Hij was superbelangrijk voor ons, licht in een donkere tijd; we knuffelden hem de hele dag plat. Mijn man en ik hebben nooit gedacht dat we het niet zouden redden, we moesten gewoon door. Het was een soort overlevingsdrang: zorgen dat je de dag doorkomt en elkaar vasthouden.

Daarom hebben we onze energie ook niet gestoken in een tuchtzaak. We wilden verder, niet in negativiteit blijven hangen. Er zijn in het ziekenhuis grote fouten gemaakt, er is te lang gewacht met ingrijpen. We wilden de rauwe werkelijkheid weten en eerlijkheid vanuit het ziekenhuis, zodat we de puzzel konden leggen. Het ziekenhuis en de Inspectie Gezondheidszorg hebben allerlei onderzoeken gedaan, waarna het ziekenhuis procedures aanpaste. Dat was voor ons voldoende. Mensen kunnen fouten maken. Na Tristan wilde ik heel graag weer zwanger worden. Ik was er tegelijk bang voor, maar wist het heel zeker. Het was een soort oergevoel. Achteraf gezien was het een loeizware periode. Het was net of ik onder een stolp leefde. Op het moment dat Silvijn werd geboren, ging de stolp eraf en kon het leven verder.

Ik was euforisch dat alles goed was gegaan. Silvijn is een heel vrolijk, lief kind. Hij gaf het leven weer blijheid. Maar hij is absoluut geen vervanging voor Tristan. Volgende week zou Tristan negen jaar zijn geworden. Dan vieren we zijn verjaardag en eten we taart en patat. We hebben een kistje met herinneringen aan hem en dat komt geregeld tevoorschijn. Zo houden we hem in leven en geven zijn bestaan zin. Hij is gewoon deel van het gezin, we zijn ook trots op hem. Maar er is altijd een kind te kort. Er is een gat in het gezin geslagen, een krater, en dat mag ook zichtbaar zijn. De pijn verandert gaandeweg, maar ik denk dat ik die de rest van mijn leven wel blijf voelen.”

 

TEKST: BERT VAN DER KRUK

FOTO’S: DUCO DE VRIES