Al twintig jaar voer ik gesprekken op televisie. Wat mij drijft, is het nieuwsgierigheid? Ik ben immers misschien wel meer een theologe uit nieuwsgierigheid dan uit overtuiging.
Vandaar slechts zo nu en dan geloof vanaf de kansel, maar veel vaker via de weg van de journalistiek. Of is het vertrouwen? Ik stel vragen. Niet omdat ik de ander op voorhand wantrouw, maar omdat ik wil begrijpen waarom de ander denkt wat ze denkt, doet wat ze doet. In het vertrouwen dat alleen wanneer we elkaars onderstroom begrijpen, we samen verder kunnen komen. Nieuwsgierigheid, vertrouwen – maar voor deze column kies ik de hoop. Emily Dickinson zei het ooit mooi:
Hoop is dat ding dat veren heeft en neerstrijkt op de ziel, en liedjes zonder woorden zingt, en nooit ophoudt – helemaal nooit.
We leven in een tijd waarin hoop snel naïef lijkt. Ten onrechte: de keuze voor de hoop is een reuze moedig alternatief voor cynisme en onverschilligheid. Maar ze strijkt niet zomaar neer op onze ziel. We moeten haar lokken.
Er is reden te over om je op te winden over hoe het er met onze samenleving voor staat. Zelfs is het soms verleidelijk aan haar lot te wanhopen, en er daarom maar met de rug naartoe te gaan staan. En toch, zolang ik zelf van die samenleving deel uitmaak, weiger ik me bij de feiten neer te leggen. Geef ik de voorkeur aan een vraag boven een (vernietigend) oordeel.
Hoe nu verder? Ook al biedt de werkelijkheid niet altijd aanknopingspunten voor een opbeurend antwoord, toch ben ik blij met zo’n vraag. Juist in het stellen van een vraag ligt hoop besloten; nog niet voorbij, nog niet voorgoed voorbij. Een vraag zet de wanhoop op een kier. Opdat het ding met veren neerstrijkt op onze ziel, en nooit ophoudt met zingen, helemaal nooit.