12-09-2019

Fons Vitae in Amsterdam, Mater Dei in Nijmegen en het Theresialyceum in Tilburg. Deze drie katholieke meisjeslycea worden over de periode 1914-1968 gedetailleerd beschreven in het proefschrift van historicus Marieke Smit, die zij op 18 september in de aula van Tilburg University zal verdedigen. Centrale vraag van haar onderzoek: hoe verhielden katholieke, vrouwelijke en intellectuele vorming zich op deze scholen tot elkaar? 

Fons Vitae, Mater Dei en Theresialyceum werden opgericht door respectievelijk de Franciscanessen van Heythuysen, de Ursulinen van de Romeinse Unie en de Zusters van Liefde van O.L.V. Moeder van Barmhartigheid. Deze religieuze congregaties stichtten deze scholen om meer meisjes een gedegen katholieke opleiding te geven en hen te vormen tot goede katholieke vrouwen. 

Om te voorkomen dat katholieken hun dochters naar openbare scholen zouden sturen, werden er lycea gesticht die zich voegden in de katholieke traditie waarin er voor vrouwen een andere plek was toebedeeld in de samenleving dan voor mannen. Om in aanmerking te komen voor subsidie moest aan bepaalde overheidseisen worden voldaan. Voor de betreffende lycea betekende dit dat zij zich geen al te grote vrijheden konden permitteren. Zo moest het docentencorps bevoegd zijn. Pogingen van congregaties om onbevoegde zusters aan te stellen (als goedkope arbeidskrachten) werden niet goedgekeurd door de onderwijsinspecteur. Ook het lesplan moest voldoen aan de regels van het ministerie.

Leerlingen van het Tilburgse Theresialyceum zongen in het interbellum dat zij door het onderwijs dat zij kregen ‘in deugd en wijsheid’ zouden groeien. Deze meisjes leefden echter in een tijd waarin het ideaalbeeld van de katholieke vrouw als moeder en echtgenote hoogtij vierde. Het onderzoek van Marieke Smit laat zien dat de katholieke meisjeslycea de leerlingen wel degelijk ook voorbereidden op een beroepsleven en de universiteit.

De godsdienstige opvoeding op deze meisjeslycea stond bovenaan, maar het intellectuele vormingsideaal werd de kern waar het om draaide. Immers, als deze bijzondere scholen geen goed opleidingsniveau boden, konden ze hun deuren sluiten. Toch werd dit ideaal niet boven het religieuze ideaal geplaatst. Het was een wederkerig proces, legt promovendus Smit uit: het godsdienstige vormingsideaal dat de zusters voor ogen hadden, kon in de praktijk alleen bestaan omdat zij prioriteit gaven aan intellectuele kwaliteitseisen.

Vorm je goede burgers door bijzondere scholen te subsidiëren waar leerlingen een specifieke identiteit meekrijgen? Of zijn bijzondere scholen indoctrinatiemachines waardoor integratie juist in het gedrang komt? Om die vragen draait het als de Tweede Kamer binnenkort gaat debatteren over de reikwijdte van de vrijheid van onderwijs. Dat debat over Artikel 23 van de Grondwet sluit volgens Smit nauw aan bij haar onderzoek. In het huidige onderwijsdebat – vooral over islamitische scholen – richt de discussie zich alleen op identiteitspolitiek. Het proefschrift van Smit toont aan dat identiteitspolitiek en het opleidingsniveau juist door de manier waarop het Nederlandse onderwijsstelsel is georganiseerd onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

Marieke Smit studeerde Geschiedenis en Nederlandse taal en cultuur in Leiden en Amsterdam. Ze deed onderzoek aan de RU Nijmegen en Tilburg University, resulterend (samen met Marieke Smulders) in ‘Bidden, spelen en studeren. Opleiding en vorming van een katholieke elite (1920-1970)’. Zij doceerde aan de opleiding Geschiedenis van de RU Nijmegen. Ze behaalde haar eerstegraads lesbevoegdheid, werkte in het middelbaar onderwijs en is thans lerarenopleider en vakdidacticus Nederlands aan het Interfacultair centrum voor lerarenopleiding, onderwijsontwikkeling en nascholing van de Universiteit Leiden (ICLON).