Susanne Duijvestein had het voor elkaar: cum laude afgestudeerd en een bloeiende carrière bij een gerenommeerde bank. Toen kwam de vraag: ‘als ik honderd mag worden, waar wil ik dan dat mijn leven over ging?’ Ze kwam tot de conclusie dat ze werk wilde maken van haar grote passie: de dood. Ze spreekt erover met Annemiek Schrijver in De verwondering.
Als klein meisje had uitvaartbegeleider Susanne Duijvestein al een fascinatie met de dood. Ze bestudeerde dode vogels en insecten, en al de levende organismen die hierop afkwamen. Zo leerde ze al vroeg dat de dood altijd nieuw leven aantrekt. Angst voor de dood had ze nooit. Sterker nog: het idee van de dood voelde vertrouwd en als thuiskomen.
Tijdens de pubertijd werd deze aantrekkingskracht steeds groter: ‘Ik heb altijd een intieme relatie gehad met de dood. Ik dacht: daar vind ik vrede en rust.’ Het resulteerde in zelfdestructief gedrag. Op haar veertiende raakte ze onderkoeld tijdens een alcoholvergiftiging, waarna haar moeder haar in slaap wiegde om weer warm te worden. ‘Tot op de dag van vandaag ontroert me dat, wat voor kwaliteit dat was van mijn moeder.’
'Ik wil een ander licht schijnen op de dood'
Susanne ging zich na haar pubertijd steeds meer richten op hard werken en presteren. Op haar negentiende begon ze met werken bij een grote bank, nog voordat ze was afgestudeerd. In tien jaar tijd bouwde ze een bloeiende carrière op. Toch werd ze op een dag wakker met een knagend gevoel: ‘Ik had een heel net aangeharkt tuintje voor de buitenwereld, terwijl ik eigenlijk wilde verwilderen.’ Toen ze plots een kinderwens kreeg maakte ze een ferm innerlijk besluit: ‘ik kies voor het leven.’
Haar keuze voor het leven betekende ook werk maken van haar passie voor de dood. Ze begon als begrafenisondernemer, met een eigen visie: ‘Ik wil in onze westerse context een ander licht schijnen op de dood en rouw. Het hoeft niet akelig of grimmig te zijn. Toen mijn relatie met de dood inniger werd, kwam ik meer tot leven.’