3de Zondag van Pasen (b)

Sint-Christoffelkathedraal, Roermond

Mgr. Harry Smeets



Handelingen 3, 13-15.17-19

1 Johannes 2, 1-5a

Lucas 24, 35-48



‘Jullie hebben Jezus verloochend’, zegt Petrus in de eerste lezing tegen de inwoners van Jeruzalem, die naar hem komen luisteren. Dat moet Petrus nodig zeggen. De pot verwijt de ketel dat-ie zwart ziet. Zo zou je kunnen typeren wat Petrus doet in de eerste lezing. Hij verwijt de mensen in Jeruzalem dat ze Jezus niet als de Zoon van God erkend en herkend hebben. Maar was dat zo vreemd?



Maria Magdalena herkende Jezus niet op paasmorgen: ze dacht dat het de tuinman was. De Emmausgangers herkenden Jezus niet toen hij als onbekende op paasdag bij hun kwam lopen. En hier, die avond voor de derde keer zo’n verhaal: de leerlingen denken dat ze een spook zien.



Hoe komt het toch dat niemand Jezus na zijn verrijzenis herkent? Misschien hangt het wel samen met de wetten van onze menselijke ervaring. Dood is immers dood. Dat is een wet zo oud als het leven zelf. Dood is dood, en het is ondenkbaar dat het ooit anders zal zijn. Hoeveel wonderen de leerlingen Jezus ook hebben zien doen: hoe Hij zieken genas, doven deed horen, lammen deed lopen en blinden liet zien: toch kunnen ze niet geloven dat Hij verrezen is, dat Jezus werkelijk weer leeft.



Dat is toch raar, als Jezus zo voor hun neus verschijnt? Maar wij, zouden wij Jezus herkennen? Geloven wij nog dat Hij onder ons is? Dat we in een halve eeuw tijd hier in het Westen massaal de tekenen van ons geloof in de levende Christus hebben weggedaan, is een veeg teken. Kruisbeelden moesten uit huizen en scholen verdwijnen. We herkenden God er niet meer in. Ziekenhuizen, scholen, verzorgingshuizen moesten hun christelijke naam inleveren: die veranderingen zijn allemaal tekenen dat - net zoals de leerlingen - wij Jezus in onze wereld niet meer herkennen. Je gelooft toch niet in Jezus? Hij is toch immers dood?



We zien in onze tijd wel een paar positieve dingen die dat afgedankte geloof ons bracht: we spreken we over christelijke normen en waarden, zonder die al te duidelijk te specificeren. Normen en waarden alsof het een los pakketje is. Alsof Jezus’ Geest in een aantal gestolde oneliners te vangen is. En dan kunnen we ermee doen wat we willen, naar believen gebruiken of laten liggen. En de omgeving vindt het prima: zo lang als Christus zelf maar niet als persoon op de proppen komt. Zolang maar geen geloof in zijn persoon wordt gevraagd.



De leerlingen in het evangelie kunnen het nog niet geloven dat hij verrezen is, wij in onze wereld willen het vaak niet geloven: het gestorven en verrezen lichaam: onze wereld wil het niet zien.

Maar dat doet Jezus hier in het evangelie dus wel: hij laat zich zien. Hij komt midden tussen zijn leerlingen in staan: ‘Ik ben geen geest, die een pakketje normen en waarden komt afleveren: Nee, Ik ben het zelf. Kijk maar: mijn gewonde handen en voeten, en geef me maar wat van die vis. Ik ben het zelf, dit is mijn Lichaam. Ik ben bij jullie’. Hij laat zien dat Hij nog steeds een persoon is.

Maria Magdalena herkende Jezus toen hij haar naam uitsprak. God kent ons bij naam, daaraan herkent Hij ons en herkennen wij Hem. Hij wil een persoonlijke relatie met ons. Hij is niet ‘íets’, maar ‘iemand’. Hij wil zich laten kennen: niet als een onduidelijke macht, maar een die ons als mens kent.



En Hij is meer dan dat, meer dan een God voor mij alleen: Hij is ook God van ons samen. Want de Emmaüsgangers herkennen hem aan het breken van het brood, als hij met hen samen is en ze doen wat hij opgedragen heeft: blijft dit doen om mij te gedenken. Ook hier in het evangelie komt Hij in hun midden als ze samen zijn. Ik ben het zelf, dit is mijn Lichaam dat voor u gegeven wordt.



De verrezen Jezus komt binnen bij angstige en twijfelende mensen. Niet om ons angst aan te jagen, niet om als de grote kampioen op de bovenste tree van het erepodium te staan, maar om ons zijn vrede te geven, aan ieder van ons persoonlijk, maar ook gezamenlijk. We mogen vertrouwen dat hij ons kent, zoals hij Maria Magdalena kent bij haar naam, vertrouwen dat hij werkelijk onder ons is, in dat andere Lichaam, telkens als wij Eucharistie vieren.