Sint Franciscusbasiliek, Bolsward
Pastoor Arjen Bultsma

Lezingen:
Job 7, 1-4.6-7
Korintiërs 9, 16-19.22-23
Marcus 1, 29-39

Een dagje uit het leven van Jezus, zo zou je de evangelielezing van daarnet kunnen typeren. Al is het wel een bijzondere dag, want de sabbat. 
Jezus ging naar de synagoge, brengt met zijn eerste leerlingen een weldoend bezoek aan huis en geniet kennelijk van wat hem wordt voorgeschoteld. Als de avond is gevallen, komen de mensen op hem af om genezing en bevrijding. Na een korte nacht trekt Hij zich terug voor gebed. Hij wordt daarin echter gestoord en verkiest elders heen te gaan teneinde in heel Galilea te prediken, synagogen te bezoeken en boze geesten uit te drijven.
En daarmee is de cirkel rond. Want tijdens het bezoek aan de synagoge waarmee deze sabbatdag begon, predikte Jezus en dreef een boze geest uit. 

Het bezoek aan het huis van Simon en Andreas komt aldus overduidelijk naar voren als een markant moment. Synagogen bezoeken en boze geesten uitdrijven klinkt voor ons misschien als best bijzonder. Marcus doet het echter voorkomen alsof dat business as usual was voor de Heer. Een huis bezoeken - iets waar wij dan weer minder van opkijken - blijkt opvallend te zijn.
Een mogelijke reden hiervoor zou kunnen liggen in de ervaringen van de eerste christenen. Zij kenden nog geen kerkgebouwen, maar kwamen in huizen samen. Dat geldt ook voor de gemeenschap te Rome, die Marcus vermoedelijk op het oog heeft als hij zijn evangelie samenstelt. 
Het huis van Simon en Andreas zou daarom wel eens een overdrachtelijke betekenis kunnen hebben. Als dat klopt, dan vertelt het evangeliegedeelte vandaag ons gelijktijdig twee met elkaar verbonden verhalen. 

Als eerste gaat het over Jezus. We leren hem echt beter kennen. Hij was een biddende joodse man, die de joodse godsdienst trouw was. Opvallend genoeg geneest hij door niets anders te doen dan enkel de zieke bij de hand te nemen. Geen smeekbeden, geen uitgebreide rituelen om hogere machten tot goedheid te bewegen. Niets van dat alles. Hijzelf toont zich als die hogere macht. Hijzelf claimt stilletjes en zonder op te scheppen als God - de Schepper van hemel en aarde - te zijn en herscheppend te handelen. Als lezers hoeven we daarover echter niet of nauwelijks verbaasd te zijn. Een boze geest had dat al luidkeels opgemerkt tijdens het bezoek aan de synagoge: ‘Gij, Jezus, Gij zijt de Heilige Gods.’ 

Door evenwel het huis zo nadrukkelijk te noemen tussen de synagogebezoeken door, leren we ook de eerste kerkgemeenschap kennen. Voor hun is het huis de plek van samenkomst waar ze de Heer ontmoeten. Maar welke geest heerst daar dan? Of anders gezegd, welk warmend vuur brandt er in dat huis en in de daar verzamelde gemeenschap? Welk vuur laait er in onze harten?

De koorts waaraan de schoonmoeder van Petrus lijdt, wordt in het Grieks een vuur genoemd. Dat is duidelijk niet het vuur van de Heilige Geest, want geeft geen leven. Als Jezus je echter bij de hand neemt, als je je door Hem laat oprichten, gaat er een ander vuur branden. Het vuur van liefde, van heelheid. Het vuur van navolging ook. De taalconstructie die Marcus gebruikt om te zeggen dat de schoonmoeder opstaat om te bedienen, is niet een uitdrukking van seksisme maar van navolging. Voortaan brandt in haar het vuur van Gods Geest en is ze de Heer nabij. 

Laten we ook eens buiten kijken. Het hele volk komt voor het huis van samenkomst bijeen. Mensen met allerlei ziekten en kwalen. Mensen ook die lijden onder onreine invloeden. Kennelijk is het huis waar Jezus is, zo nadrukkelijk verbonden met de apostel Petrus en de andere leerlingen, een aanlokkelijke veilige plek en een oord van hoop en nieuw perspectief. 

Als we dat goed zien, dan is dat niet alleen een constatering, maar ook een opdracht. Als kerkgemeenschap hier en nu, dienen we dat dan evenveel te zijn. In het huis van samenkomst ontmoeten we de Heer in Woord en Sacrament, in zijn gemeenschap en in het onderricht. Daar neemt Hij ons bij de hand en richt ons op. 

Aan de deur ontmoeten we dezelfde Heer, in de vele mensen die verlangen naar leven en liefde. Mensen die net als wijzelf verlangen bij de hand genomen te worden door de herscheppende, bevrijdende God. Laten wij vanuit onze huizen, vanuit ook dit huis, die hand helpen reiken. Laten we niet moe worden te leven vanuit het huis van de Heer. Meer nog, dat huis als geloofsgemeenschap zelf te zijn.