Een nieuwe column van Annemiek Schrijver.
Op tv droeg ik een bontjasje. Nep natuurlijk. Toch krijg ik er bezorgde vragen over. Niet nodig, ik ben een dierenvriendin. Ergens blijft het wonderlijk dat we het dragen van bont afkeuren, maar met droge ogen de melk, eieren, zijde, kalfjes, de vrijheid, waardigheid en levens van onnoemelijk veel andere dieren nemen. Jatten is het natuurlijk, maar laat ik het gezellig houden.
Ik bel aan bij de boerderij van een goede vriend. In m’n nepbontjasje. Hij is vegetariër en roemt de schoonheid van het jasje. Liefde is zonder voorkeur. In zijn tuin doen blije vogels zich te goed aan het voer dat hij voor ze heeft opgehangen. Hij zegt dat onze gevederde vrienden ook te maken hebben met voorkeur. De zaadjes die ze niet lusten gooien ze op de grond. Ik kijk naar beneden en zie twee enorme ratten de afgekeurde etenswaren verorberen.
Mijn gastheer schrikt. Huh? Ratten? Wat nu? Maar we doen niks en blijven gefascineerd kijken. De twee dieren laten zich vrijmoedig gadeslaan. Kennelijk wordt niet alleen de mens gaandeweg vrijpostiger. Dieren zouden best wat meer voor zichzelf mogen opkomen. Een streep zonlicht valt op de ratten. Het lijken wel mollige hamstertjes. En die vacht, die roodbruine glans. We kijken elkaar aan. Het lijkt mijn jasje wel. Zal ik voortaan zeggen dat mijn jasje van rattenbont is? Speelse oefening in voorkeur en afkeur.