Het woord ‘Chaldeeërs’ heeft diverse betekenissen: het Semitische volk dat de grondslag legde voor het Nieuw-Babylonische Rijk; sterrenwichelaars of magiërs uit Babylon; een etnische groepering in Irak; een groep katholieken uit het Midden-Oosten van de Oost-Syrische ritus.
Het Semitische volk dat ‘Chaldeeërs’ wordt genoemd, stamt vermoedelijk uit Arabië en zou tussen de 13de en 10de eeuw voor Christus zijn binnengedrongen in het zuidoosten van Mesopotamië, waar zij na verloop van tijd de Babylonische cultuur overnamen. Hun naam komt voor het eerst omstreeks 900 voor Christus voor.
De Nederlandse aanduiding ‘Chaldeeërs’ of ‘Chaldeeën’ komt van het Latijnse Chaldei. De Chaldei werden genoemd naar hun woongebied Chaldaea, een latinisering van het Griekse Chaldaía, dat weer een hellenisering is van het Akkadische māt Kaldu of Kašdu. In de Bijbel komt de naam in het Hebreeuws voor als Kaśdim en in het Aramees als Kaldo.
Het oorspronkelijke gebied der Chaldeeën in Babylon was Bit Jakin, dat grensde aan wat tegenwoordig de Perzische Golf heet. Van daaruit breidden zij zich uit naar het hart van Babylonië. Hun invloed werd zo groot dat er een Chaldeeuwse dynastie van Babylon (door geschiedwetenschappers ‘Babylon XI’ genoemd) tot stand kon komen. Dat gebeurde onder Nabopolassar (625-605), de eerste koning van het Nieuw-Babylonische of Chaldeeuwse Rijk.
De Chaldeeërs vernietigden samen met de Meden de heerschappij van Assyrië. De Val van Nineve in 612 luidde het einde van dit machtige rijk in.
Onder koning Neboekadnessar II, zoon van Nabopolassar, kwam het Chaldeeuwse rijk tot grote bloei. Deze heerser wordt genoemd in de Bijbelboeken 2 Koningen, 2 Kronieken, Ezra, Nehemia, Esther, Jeremia, Ezechiël en Daniël. Hij belegerde en verwoestte de stad Jeruzalem. Hij liet vele Judeeërs naar Babylon deporteren.
De Chaldeeuwse dynastie kwam ten val in 539 door de verovering van de stad Babylon door de Perzische heerser Kores II (Cyrus de Grote).
De aanduiding ‘Chaldeeën’ wordt anachronistisch ook gebruikt voor de Babyloniërs van de pre-Chaldeeuwse periode. Zo wordt in Genesis 11,28 de vaderstad van aartsvader Abraham ‘Oer (Ur) der Chaldeeën’ genoemd.
In het Bijbelboek Daniël is er sprake van ‘Chaldeeërs’. Dat is hier geen etnische aanduiding maar verwijst naar de beroepsgroep der waarzeggers, magiërs of sterrenwichelaars. In de tijd dat Daniël werd geschreven was vanwege de wereldwijde vermaardheid van de Babylonische astrologie de term Chaldeeër (waarmee ‘Babyloniër’ is bedoeld) ook een synoniem voor ‘magiër’.
Tegenwoordig is ‘Chaldeeërs’ een aanduiding van Iraakse katholieken van de Oost-Syrische ritus, wier wortels liggen in het nestorianisme. Hun kerkgenootschap heet Chaldeeuws-Katholieke Kerk.