De duurzame overweging van het goddelijk mysterie wordt in het Latijnse christendom ‘contemplatie’ genoemd.
Het Latijnse werkwoord contemplari betekent ‘zich aandachtig richten op’ en ‘beschouwen’. Het bestaat uit het voorvoegsel com- (‘samen’) en het zelfstandig naamwoord templum (‘gezichtskring’).Templum is verwant aan het Griekse woord temnein (= ‘snijden’). Oorspronkelijk verwees het latere woord voor heiligdom naar het afgebakende waarnemingsveld voor de auguren, de heidense priesters in het antieke Rome die de toekomst voorspelden door goed te kijken naar hoe vogels vlogen en hun vlucht vervolgens te interpreteren; deze vogelwichelarij heette auspicium (van avis [= ‘vogel’] en spicere [= ‘kijken’]).
In de late Middeleeuwen werd het woord contemplatio vooral in verband gebracht met mystiek. Het gaat dan om het geestelijke schouwen oftewel het beschouwen van het wezen van God. Dat hing ook samen met het hoogste doel dat voor de mens te bereiken is: het gelukzalige zien van God (visio beatifica).
Een vorm van contempleren is de meditatie, het systematisch laten rijpen van religieuze gedachten. Belangrijk hierbij is de stilte. Ook geregelde eucharistische aanbidding is contemplatie.
Religieuze instituten die zich richtten op gebed en beschouwing (vita contemplativa = ‘een contemplatief leven’) worden contemplatieve kloosterordes genoemd. Tegenover contemplatie staat actie (vita activa): een leven van prediking en het doen van goede werken. Met de komst van de bedelordes ontstond een leven van zowel actie als contemplatie (vita mixta = ‘gemengd leven’). In de spiritualiteit van de jezuïetenorde gaat het om het ontdekken van het Christusmysterie tijdens de actie (contemplatio in actione).
Vaak gaat religieuze contemplatie gepaard met studie. Het is daarom dat contemplatieve en gemengde ordes voorname intellectuele tradities hebben.