De Scholastieke formule ‘ik geloof opdat ik begrijpe’ is afkomstig van Sint Anselmus van Canterbury (1033-1109), die het weer heeft ontleend aan Sint Augustinus van Hippo (354-430). Bedoeld wordt dat de aanvaarding van de geopenbaarde waarheid leidt tot redelijk inzicht in de werkelijkheid.
Proslogion
De Latijnse zinsnede credo ut intelligam treffen we aan in het boek Proslogion (1077–1078) van de heilige Anselmus van Canterbury. Het betekent: 'ik geloof opdat ik tot redelijk inzicht kome'. Het wordt beschouwd als de theologische tegenhanger van de aan kerkvader Tertullianus toegeschreven formule credo quia absurdum ('ik geloof omdat het absurd is'). Het uitgangspunt van credo ut intelligam wordt al eerder aangetroffen, bijvoorbeeld bij christelijke neoplatonici zoals Johannes Scotus Eriugena (9e eeuw).
Geloof boven de rede
De volledige zin in Proslogion waarin de hier besproken formules staat, luidt: Neque enim quaero intelligere ut credam, sed credo ut intelligam ('Want ik ben er niet op uit te begrijpen opdat ik gelove, maar ik geloof opdat ik begrijpe'). Anselmus bedoelt hiermee dat het geloof in de geopenbaarde mysteries voorrang heeft op de rede. Natuurlijke kennis leidt slechts tot beperkt inzicht in de werkelijkheid, terwijl het geloof doordringt tot de fundamenten van het zijn. De werkelijkheid kan in haar gehele omvang slechts begrepen worden door kennis van de bovennatuurlijke orde. Deze kennis is geen kennis in eigenlijke zin, maar kennis als resultaat van overgave aan het gezag van de Heilige Schrift en de kerkelijke traditie.
Geloof is redelijk
Het christelijke geloof heeft de rede niet nodig; dat wil zeggen: de rede legt geen fundament voor het geloof. Maar, zo meent Anselmus, als eenmaal de geopenbaarde waarheid is aanvaard en de rede op de juiste wijze te werk gaat, dan is de denker in staat om noodzakelijke redenen (rationes necessariae) voor de geloofsmysteries aan te voeren. Met andere woorden: de geloofswaarheden zijn allesbehalve ongerijmd (absurdum). Of zoals dr. Ferdinand Sassen het formuleerde: 'Het geloof leerde den mens, dat het zo is, nu weet hij daarenboven met zijn verstand, dat het zo zijn moet' (Geschiedenis der Patristische en Middeleeuwse Wijsbegeerte, 1950, p. 101).
Augustinus
Anselmus voert als Bijbelse bron voor zijn formulering Jesaja 7,9 aan: si non credideritis non permanebitis [Vulgaat] ('als u niet standvastig gelooft, dan houdt u geen stand' [Willibrordvertaling 1995]). Maar ook zegt hij het principe ontleend te hebben aan Augustinus. In diens geschrift Tractatus in Sanctum Joannem zegt de kerkvader: 'credimus ut cognoscamus, non cognoscimus ut credamus' ("wij geloven opdat wij kennen, wij kennen niet opdat wij geloven").