29e zondag door het jaar (b)
Pastoor Norbert Schnell
H. Antoniuskathedraal te Breda

Lezingen:
Jesaja 53, 10-11

Hebreeën 4, 4-17
Johannes 6, 56-57

Het kruis is hét symbool van het christendom. Het hangt centraal in onze kerken. Kruisen zijn te vinden in onze huizen. Ze staan langs de weg in katholieke streken. Vroeger waren ze ook duidelijk aanwezig in katholieke scholen en ziekenhuizen. Kruisen zijn er in allerlei soorten en maten. Afgelopen zomer was er een tentoonstelling in de kerk in Saaxumhuizen, noord-Groningen, en daar lag op de grond een levensgroot kruis van schapenwol. De kunstenares zei over dit kruis dat ze daarmee het lijden “zacht en aanraakbaar” wil maken.

Zacht en aanraakbaar. Het lijden en het kruis duwen we meestal het liefst zo ver mogelijk van ons af. Thomas a Kempis, het boegbeeld van de moderne devotie, merkte al op dat er veel volgelingen van Jezus zijn die wel een plaats willen krijgen in het koninkrijk van God, maar dat er maar weinig bereid zijn die het kruis met Jezus willen dragen. Lees: voor Hem willen lijden.

We zien dat ook terug bij de twee leerlingen in het Evangelie van vandaag: Jakobus en Johannes, die druk bezig zijn om voor zichzelf een plaats in de hemel te regelen. Kort hiervoor heeft Jezus voor de derde keer over zijn eigen lijdensweg gesproken: “de Mensenzoon zal worden overgeleverd en Hij zal moeten lijden en ter dood gebracht.” Deze lijdensaankondiging van Jezus lijkt finaal langs de beide leerlingen heen te zijn gegaan

In antwoord op de vraag van de leerlingen spreekt Jezus opnieuw over zijn lijden en Hij zegt daarbij dat ook zijn leerlingen zullen moeten lijden: “de beker die Ik drink zult gij drinken, en met het doopsel waarmee ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden.” Jezus heeft het hier over zijn kruisdood. Er is geen andere weg. Nog een keer Thomas a Kempis, die spreekt over de koninklijke weg van het kruis. En dan zegt hij: “Als er een andere en betere weg bestond om bij God te komen, dan had Jezus ons dat zeker gezegd en ons die weg laten zien.”

Nee, het lijden en het kruis gaat aan niemand voorbij. Ieder mens draagt, vaak onzichtbaar, een kruis met zich mee. Er is lichamelijk lijden, psychisch lijden, sociaal en economisch lijden, het lijden op grond van oordelen en discriminatie en ook het lijden omwille van Jezus. Elk leven kent zijn moeilijkheden en beproevingen. We zijn uitgenodigd om dat in ons leven te aanvaarden: het kruis op te nemen, het aan te raken en te ontdekken dat als we het kruis met Jezus dragen, we in het lijden een soort van rust en vrede, een soort van zachtheid zullen vinden.

Het kruis opnemen is één. Daarnaast vraagt Jezus zijn leerlingen nog een andere grondhouding, namelijk die van de dienstbaarheid. Ook hier gaat Jezus vooruit en is Hij ons tot voorbeeld: “Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en mijn leven te geven als losprijs voor velen.”
Het bestaan van Jezus is een bestaan “voor de ander.” Als de Zoon van God had Jezus zich inderdaad door iedere mens kunnen laten bedienen. Dat doen de machthebbers van onze wereld ook. Hij kiest er echter voor om zelf de minste van alle plaatsten in te nemen. Het is een soort van vrijwillige carrière naar beneden. Niet reiken naar de hoogste plaatsen, uit zijn op eer en macht, maar blij zijn als je iets voor de ander en vooral ook voor de minste in onze samenleving kan betekenen.

Wat met regelen van een plaatsje in de hemel door twee leerlingen begon, eindigt voor ons allen als leerlingen van Jezus in een opdracht: aanvaard in alle eenvoud het kruis dat je in je eigen leven tegenkomt, draag het met Jezus en blijf bij alle wisselvalligheden van dit leven dienstbaar aan de mensen om je heen, met name ook aan de zwakken en kwetsbaren. Op deze wijze mogen we erop vertrouwen deel te krijgen aan het Koninkrijk van God.