Fietsend naar kantoor passeert Annemiek een verpleeghuis én een plein vol schoolkinderen. Dat doet haar beseffen dat er steeds meer dagen achter haar komen te liggen. ‘Is dit een fietspad of een achtbaan? Ben ik razendsnel onderweg van schoolkind naar grijsaard?’
'Aan mijn linkerhand zie ik mensen in de ontbijtzaal van het verpleeghuis zitten. Rechts van mij spelen kinderen op het schoolplein. En ik fiets daar ’s ochtends tussendoor. Zo peddel ik naar kantoor. Of ben ik razendsnel onderweg van schoolkind naar grijsaard? Is dit een fietspad of een achtbaan?
‘Duizend jaar is als één dag’. Het heeft geen zin om deze uitspraak van Petrus aan de schoolkinderen voor te leggen. Toen onze hoofdonderwijzer vroeger regelmatig over de oorlog vertelde, hoorden wij hem zuchtend aan. Pas nu heeft mijn generatie door hoe vers de herinneringen van deze man waren.
Dus als ik vanaf mijn fiets tegen onhoudbare jongelui roep dat ze maar heel kort piep zijn, horen ze slechts een wonderlijke oude gek op wielen.'
'De tijd dat de dagen voorbijkropen, ligt ver achter me'
'Overigens schreef Petrus ook dat (voor de Here) één dag als duizend jaar is. Dat zal een schoolkind hoogstwaarschijnlijk wel bijzonder bekend voorkomen. Maar de tijd dat de dagen voorbijkropen, ligt ver achter me.
Er komen trouwens steeds meer dagen achter ons te liggen. Mijn stomverbaasde vader die de negentig ziet wenken, vat dit alles met een krachtige vraag samen: ‘Waar was ik al die tijd?’
Op de fiets, zou een van de goede antwoorden kunnen zijn. Vaak zat ik bij hem achterop. Gelijk het gras is ons kortstondig leven. Hij geniet er met volle teugen van. Beslist het nafietsen waard.'