De heilige Josafat werd omstreeks 1580 geboren uit orthodoxe ouders in de Oekaïne. Na zijn overgang tot de Katholieke Kerk trad hij in bij de kloosterorde der Basilianen. Als priester en later als bisschop van Polotsk zette hij zich bijzonder in voor de eenheid van de Kerk. Door tegenstanders overvallen, stierf hij in 1623 als martelaar. Zijn lichaam ligt in een zijaltaar van de Vaticaanse Sint-Pietersbasiliek. Liturgische gedachtenis: 12 november.
Geünieerde Kerk
Sint-Josafat werd in 1580 of 1584 geboren als Ioann Kuntsevych in de stad Volodymyr, gelegen in de provincie Volhynia van de Pools-Litouwse Gemenebest, thans gelegen in Oekraïne. Zijn familie behoorde tot de Wit-Russische adel. Het gezin Kuntsevych was lid van de Roetheense Kerk, die tot 1596 onder het gezag stond van de Russisch-Orthodoxe Kerk maar was overgegaan tot een unie met de paus van Rome.
Basilianen
In 1604 trad Kuntsevych in bij de Orde der Basilianen in het klooster van de Drie-eenheid in Vilnius. Daar kreeg hij de kloosternaam Josafat. Hij studeerde onder begeleiding van de zalige Pierre Favre, een van de stichters van de Sociëteit van Jezus (jezuïeten). In 1609 werd hij door een rooms-katholieke bisschop tot priester gewijd. Daarna werd hij benoemd tot prior van verscheidene kloosters.
Bisschop
Op 12 november 1617 werd Josafat geconsacreerd tot bisschop. Hij werd benoemd tot eparch van Vitebsk en hulpbisschop van de archeparchie Polotsk. In maart 1618 werd hij de residerende archeparch van Polotsk. Zowel Vitebesk als Polotsk zijn thans Wit-Russische steden.
Martelaarschap
In een tijd van grote spanningen tussen orthodoxen en katholieken preekte hij de christelijke eenheid in de kathedraal van Vitebsk. Op de trappen van de kathedraal werd hij op 12 november 1623, de zesde verjaardag van zijn bisschopsconsecratie, aangevallen door een groep mensen. Een man hakte in op zijn hoofd met een aks. Vervolgens werd hij neergeschoten. De daders waren orthodoxen die de met Rome geünieerde christenen beschouwden als verraders en vijanden van de staat. Zij ontdeden hem van zijn kleren en wierpen zijn lichaam in zee. Drie dagen laten werd zijn stoffelijk overschot gevonden. Zijn martelaarschap maakte grote indruk op de gelovigen. Zelfs zijn moordenaars bekeerden zich en verenigden zich met de geünieerde kerk. Ook zijn voornaamste tegenstander, de orthodoxe bisschop Meleti Smotrytsky, stelde zich onder het gezag van de paus van Rome.
Heiligverklaring
Reeds 20 jaar na zijn dood werd Josaphat door paus Urbanus VIII zaligverklaard. Hij werd op 29 juni 1867 door paus Pius IX gecanoniseerd. Zijn liturgische gedachtenis werd geplaatst op 14 november. Na de herziening van de Romeinse liturgische kalender in 1969 werd zijn gedachtenis verplaatst naar 12 november, zijn sterfdag.
Relieken
De relieken van Josafat waren ten tijde van zijn zaligverklaring geplaatst in een zilveren kist op last van de Pools-Litouwse prins Leo Casimir Sapieha. In 1706 werden ze eerst overgebracht naar het kasteel van prins Karol Radzwill in de stad Bila Pidlaska en vervolgens naar de kloosterkerk van de basilianen aldaar. In 1873, gedurende de vervolging van de Grieks-Katholieke Kerk door de Russische tsaar, werd het stoffelijk overschot uit het altaar gehaald en overgebracht naar een in de muur verborgen graf in de crypte. Daar raakte het in de vergetelheid totdat een basiliaanse pater het graf in 1916 ontdekte. Die bracht het lichaam van de heilige over naar Wenen, waar het werd bewaard in de Oekraïens-katholieke kerk van Sint-Barbara.
Naar Rome
Vlak voor de bezetting van Wenen door de Sovjets werden Josafats beenderen de stad uit gesmokkeld en naar Rome overgebracht. Aanvankelijk lagen de relieken in het basilianenklooster op de Aventijn. Paus Paulus VI vond echter dat deze “uitmuntende kampioen van de katholieke eenheid niet van Sint-Petrus” gescheiden zou moeten zijn en besloot het lichaam van Sint-Josafat over te laten brengen naar de Sint-Pietersbasiliek. Daar kreeg het zijn laatste rustplaats in het altaar van Sint-Basilius. In 1982 werd het graf geopend en werd het lichaam voorzien van een nieuw masker en een nieuw Byzantijns bisschopstenue.