De Renaissance is de intellectuele en artistieke beweging in de 15de, 16de en 17de eeuw waarvan de vertegenwoordigers zich lieten inspireren door de architectuur, literatuur en idealen afkomstig uit de klassieke oudheid. Beroemde vertegenwoordigers zijn Leonardo da Vinci, Michelangelo, Rafaël en Donatello.

Term
De term renaissance, afkomstig van het Italiaanse woord rinascità ('wedergeboorte'), beschrijft de vanuit Italië afkomstige beweging die zich tussen 1430 en 1630 geleidelijk over heel Europa verspreidde. De kunstenaar en schrijver Giorgio Vasari was de eerste persoon die 'rinascità' gebruikte. Het begrip werd in de 19de eeuw echter pas op grote schaal gebruikt na de publicatie van het door de cultuurhistoricus Jacob Burckhardt geschreven boek Die Kultur der Renaissance in Italiën in 1860.

Problematiek rondom de term
Burckhardt zag de Renaissance als het begin van de moderne periode en het breekpunt met de donkere Middeleeuwen. Hij zag in de ontwikkeling van de wereld, van de wetenschap, van de mensheid en in de ontwikkeling van het individu het begin van de moderne tijd. Hiermee introduceerde Burckchardt de Renaissance als een nieuwe periode in de geschiedenis. Deze visie wordt niet door iedereen gedeeld. Zo wilde historicus Johan Huizinga met zijn boek Herfstij der Middeleeuwen laten zien dat de Renaissance niet het begin was van een nieuwe periode, maar dat er in veel facetten sprake was van continuïteit van de Middeleeuwen. Bovendien is volgens veel historici de klassieke oudheid in Italië nooit helemaal weggeweest, iets wat de term wedergeboorte wel suggereert. Ook de Engelse historicus Peter Burke ziet problemen rondom de periodisering van de Renaissance. Hij ziet de Renaissance liever als een beweging die geleidelijk opkwam en zich in verschillende fases over Europa verspreidde. De perioderiseringskwestie komt ook naar voren in het vraagstuk rondom het begin van de Renaissance. Vele wetenschappers laten de Renaissance beginnen bij de Italiaanse dichter Francesco Petrarca (1304-1374), terwijl anderen de schilderkunst van Giotto di Bondone (1266-1337) als het begin van de nieuwe beweging zien.

Vroege Renaissance
De periode van 1300 tot 1490 behelst de beginfase van de Renaissanceperiode, de Vroege Renaissance. Dit was de periode waarin het Humanisme ontstond en waarin de nieuwe technieken van Leo Battista Alberti werden toegepast door Donatello, Tommaso Masaccio, Filippo Brunelleschi en Lorenzo Ghiberti.

Hoge Renaissance
De periode van 1490-1540 wordt gezien als de Hoge Renaissance. Dit is het tijdperk waarin de kunst zijn grote bloei bereikte met kunstenaars als Leonardo da Vinci, Raffaello Sanzio en Michelangelo Buonarroti. De kunstenaars beheersten de klassieke idealen van harmonie en gebruikten nieuwe technieken om voorstellingen zo realistisch mogelijk weer te geven. In Noord- Europa was dit het tijdperk van Desiderius Erasmus en Albrecht Dürer. Rome nam hierbij een centrale rol in beslag vanwege de rol, als opdrachtgever van kunst, die de pausen voor zichzelf bedacht zagen. De Plundering van Rome (Sacco di Roma) van 1527 door de troepen van keizer Karel V luidt het einde in van de Hoge Renaissance.

Late Renaissance
De Late Renaissance is de periode vanaf 1540 waarin de beweging zich op grote schaal over Europa verspreidde. Tegelijkertijd was dit het tijdperk waarin er steeds meer variatie binnen de stroming ontstond. Dit kwam tot uiting in het Maniërisme, waar de klassieke harmonie langzaam begint te verdwijnen. Het Maniërisme kan worden gezien als de Renaissance in zijn laatste fase en daarmee een voorafspiegeling van de barok.

Beeldende kunst
In de beeldhouwkunst van de Renaissance ontstond de introductie van de naakte mens als ideaal. Anatomie en evenwichtige verhoudingen werden nauw bestudeerd en toegepast. Dit leidde tot een realistische weergave van de mens in de beeldende kunsten. Ook zijn de thema’s van afbeeldingen en beelden niet meer alleen gebaseerd op christelijke thema’s maar ook op elementen uit de klassieke zoals de mythologie.
In de beeldhouwkunst ontstond de introductie van de contrapost, een houding waarbij het beeld op één been steunt en waarbij de romp iets gedraaid was. De plooien in kleding werden zo realistisch weergegeven waardoor er een relatie ontstond tussen de plooien in kleding en het lichaam er onder. In de schilderkunst ontstond de introductie van het lijn- en centraal perspectief, hierdoor kregen werken een driedimensionaal aanzicht. De schildertechniek die werd aangeduid met de Italiaans term sfumato, werd alom toegepast. Hierbij werden de omtrekken van onderwerpen in het schilderij wazig gemaakt, zodat de vormen wat vaag werden en de contouren onscherp. Deze techniek kwam tot uiting door over het onderwerp verschillende kleurlagen aan te brengen. Een laatste kenmerk van de Renaissanceschilderkunst is de bloei van her portretgenre.

Architectuur
Ook de architectuur ontwikkelde zich door inspiratie op de klassieke oudheid en de leer van Vitruvius. Bouwwerken gingen er uitzien als Romeinse tempels door de invoering van zuilen, triomfbogen, timpanen, tongewelven en koepels. Harmonie en symmetrie werden de kenmerken van de Renaissancearchitectuur. Ook de centraalbouw die in de klassieke oudheid belangrijk was geweest (voorbeelden hiervan zijn het Pantheon en de diverse mausolea te Rome) deed in de Renaissance zijn herintrede. Een laatste architectuurvorm bij de bouw van kerken was de Latijnse kruisvorm. Toonaangevend voor de architectuur is het boek L’idea della Architettura Universale van Vincenzo Scamozzi dat een handleiding werd voor de Renaissancearchitectuur in Italië en de rest van Europa.

Wetenschap en filosofie
De wijsbegeerte richtte zich op de filosofie uit de klassieke oudheid waarbij de werken van onder anderen Plato en Aristoteles bestudeerd werden. Steeds meer werden deze werken vertaald en van commentaar voorzien, waarna deze zich verspreidden over Europa. De filosofen uit de Renaissance behoorden met hun antropocentrische wereldbeschouwing tot de stroming van het humanisme.
De wetenschap bloeide op doordat bij de bestudering van klassieke werken steeds meer naar de primaire bronnen werd gekeken waardoor er nieuwe vertalingen tot stand kwamen. Men nam niet meer alles op gezag van anderen aan maar ging steeds meer over tot kritisch onderzoek. Door het menselijk lichaam te onderzoeken kwam men tot nieuwe inzichten in de anatomie. Door astronomische waarnemingen kwamen Copernicus en Galilei tot de ontdekking van het heliocentrisch systeem, het wereldbeeld waar niet de aarde maar de zon het middelpunt van het universum is.
De interesse in kennis naar de wereld kwam ook tot uiting in de ontdekkingsreizen van onder anderen Columbus en Amerigo Vespucci. Deze leidden tot nieuwe aardrijkskundige inzichten. Nieuwe kaarten, geografische beschrijvingen en reisgidsen deden hun intrede.

Muziek
Renaissancemuziek kenmerkt zich door een uitgewerkte vocale polyfonie. De terts die in de Middeleeuwen nog als dissonant werd aangezien doet in de Renaissance zijn intrede. Kenmerkende muziekvormen zijn het motet en het madrigaal. Symbolische verwijzingen waren in deze gezangen belangrijker dan tekstexpressie. Zo hebben in het Memorare Mater Christi (een zevenstemmig motet geschreven door de Vlaamse componist Mattheus Pipelare), de stemmen een getallensymboliek die verwijst naar de Zeven smarten van Maria.

Literatuur
Onder invloed van het Humanisme verscheen er veel literatuur in de Renaissance. Veel klassieke werken (Homerus, Socrates, Plato, Vergilius en Horatius) werden vertaald uit het Latijn en het Grieks. Tevens ontstond er de drang om de stijlen van de Antieken te imiteren en toe te passen in eigen (volks)literatuur. Dante Alighieri gebruikte Vergilius als leidsman voor La Divina Commedia. Francesco Petrarca schreef sonnetten in de volkstaal, iets wat tijdens de Renaissance steeds belangrijker werd. Het proza werd na Boccaccio’s Decamerone ook een geliefde literaire vorm. De literatuur vormde tevens een uitvalsbasis om regels van gewenst gedrag te beschrijven. Humor werd vastgelegd in etiquetteboeken waarin het gewenste gedrag van de mens beschreven werd. Baldassare Casteglione schreef in zijn boek Il Cortegiano (‘De Hoveling’), hoe humor op een gepaste en elegante manier toegepast moest worden. Ook Machiavelli schreef in zijn boek Il Principe (‘De Vorst’), over de manier waarop heersers hun staat moesten besturen. In trakaten werd steeds meer over kunst geschreven. Zo schrijft Leon Battista Alberti in De pittura een traktaat over de theoretische basis van de schilderkunst en beschrijft Benvenuto Cellini in zijn Trattato dell’orafo de theorie achter het goudsmeden. Ten slotte werden ook reisliteratuur en de biografie veel voorkomende genres in de Renaissance.