Yvon biedt muzikale troost aan ouderen met dementie. 'Zodra de muziek begint zie je mensen vaak al rustig worden. Het is prachtig dat ik dit mag doen als werk.'

‘Ik ben op de gesloten afdeling van het verzorgingshuis. Een dame loopt onrustig heen en weer, haar spanning zit hoog. Elk moment kan ze boos of verdrietig worden. Maar toch kies ik ervoor om juist voor deze mevrouw te gaan zingen. Terwijl ik een gevoelig lied inzet pak ik haar hand en ze begint te huilen. Ik zie dat de spanning langzaam verdwijnt, omdat ze even kan ontladen.’

Bijzonder vrijwilligerswerk

Toen de 24-jarige Yvon Kanters in coronatijd thuis kwam te zitten, belde ze een verzorgingshuis in de buurt op met de vraag of ze daar vrijwilligerswerk mocht doen. ‘“Jij kan zingen toch?”, hoorde ik aan de andere kant van de telefoon. “Wil je niet komen zingen op de afdeling voor mensen met dementie?” Ik had dat nog nooit gedaan maar zingen is mijn passie, dus het leek me gelijk heel leuk.’

Pure en eerlijke mensen

‘Nu bezoek ik ongeveer vijf keer per week verschillende verzorgingshuizen in het hele land. Met mijn speakertje met orkestbanden stap ik op ouderen af die onrustig zijn. Eerst maak ik een praatje om erachter te komen van wat voor soort muziek ze houden en dan zing ik iets dat daarop aansluit. Zodra de muziek begint zie je mensen vaak al rustig worden. Het is prachtig dat ik dit mag doen als werk.

Eerst had ik helemaal niks met dementerenden. Ik ben maatschappelijk werkster, dus tijdens mijn stage in een verzorgingshuis heb ik wel eens spelletjes gedaan met dementerende ouderen. En elke keer als ik binnenkwam kreeg ik wéér die vraag: ‘Wie ben jij?’. Daar werd ik wel eens moedeloos van.

Maar nu heb ik er een totaal ander beeld van. Mensen met dementie zijn zulke pure en eerlijke mensen. Als je een andere manier van contact maken kan vinden, dan is het de mooiste doelgroep die er is.’

Yvon Kanters
Yvon Kanters zingt voor dementerende ouderen

Muzikale troost

‘Tijdens mijn werk hoop ik altijd de 98-jarige Annie tegen te komen. De eerste keer dat ik haar tegenkwam, zag ik een norse vrouw. Ze zat vroeger in het bestuur van een groot bedrijf, een stoere en ferme dame. Toen ik voor haar begon te zingen, moest ze haar tranen bedwingen. Toen merkte ik dat ze eigenlijk heel lief is.

Ook voor de Italiaanse Salvator zing ik graag. Hij raakt langzaam de Nederlandse taal kwijt, maar door twee Italiaanse aria’s kan ik muzikaal aansluiten bij zijn belevingswereld. Hij zong mee en bedankte me met tranen in zijn ogen.

En dan is er nog mevrouw Dielissen. Haar eigen kinderen herkent ze vaak niet meer, maar ze heeft wél onthouden dat ik voor haar heb gezongen en vraagt regelmatig wanneer ik weer langskom.’