30e Zondag door het jaar (a)
Pastoor Carlos Martinez
H. Hart van Jezuskerk, Roermond

Lezingen:
Exodus 22, 20-26
1 Tessalonicenzen 1, 5c-10
Mattëus 22, 34-40

Om de woorden van Jezus te kunnen begrijpen, moeten wij vandaag kijken naar hoe een Jood de begrippen gebod en wet verstaat. Het eerste waaraan wij moeten denken, is aan het moment waarop Israël de Wet van God op de berg Sinaï heeft gekregen. Nadat Israël uit Egypte is bevrijd, komt het Joodse volk in de woestijn. Maar daar zal God zich op de berg Sinaï openbaren en op wonderbaarlijke wijze aan Mozes op twee stenen platen geven, die wij “de tien geboden” noemen.

Het punt hier is dat wíj de inhoud van deze stenen de tien geboden noemen.
Maar… weten jullie wat in de Bijbel letterlijk staat? Daar staat: “dit zijn de woorden die God tot zijn volk sprak”.
Zoals jullie hier horen, geeft God de Israëlieten Zijn Woorden, en niet zomaar geboden. Dit is een zeer belangrijk punt, want deze woorden zijn een teken van goddelijke uitverkiezing. Het is God die zijn volk roept tot een hogere morele standaard, d.w.z. om anders te leven dan de omliggende volken. Deze woorden zijn eigenlijk een dialoog die God met zijn volk aangaat, zodat zij Gods goedheid en zegen laten zien, in een wereld die door geweld, wraak en nijd werd beheerst. Kortom: door de relatie tussen God en zijn volk ontstaat een nieuwe levenswijze, die een zegen voor de wereld zal worden.

Om deze reden, worden deze woorden, deze geboden, niet als iets zwaars ervaren. Deze woorden zijn geen last die van buitenaf wordt opgelegd; maar voor de joden is dit een eer, een voorrecht, een vreugde om zich aan deze woorden te houden en te leven zoals God hen vraagt. Door de bevrijding uit Egypte weten zij dat alles wat God voor hen wil het geluk is; dat alles wat Hij geeft goed is; en dat deze woorden opgenomen en nageleefd kunnen worden, omdat zij dit pad naar het geluk dat God zijn volk wil geven, aanwijst.

Als wij dit in ons achterhoofd houden en naar het evangelie kijken, ontdekken wij in het antwoord van Jezus op de vraag van de wetgeleerde over het grootste gebod, dat Jezus geen moralistisch antwoord geeft! Het gaat Hem niet zozeer om een rangschikking te geven van de hele wet, maar hij houdt deze mens (en in hem aan iedereen van ons) voor: datgene wat ons als mensen gelukkig maakt, wat ons leven vreugde en vrede verschaft. Deze woorden van Jezus, zijn geboden, zijn niet als een last bedoeld, maar als het pad dat ons bij God brengt.

En wat is dit pad dat wij moeten lopen als wij het geluk willen bereiken? Het pad naar het geluk is niet hard werken (al moeten wij dat ook doen), het is niet veel geld verdienen (al is dat heel mooi), het is niet “doen wat je wil en in alles je genot te zoeken” (dit zou juist de mensen in werkelijkheid bederven, mensen in serieuze verslavingen brengen), neen. Het pad naar het geluk dat Jezus schetst is: God met je hart, je ziel en je verstand te beminnen, én de naaste als jezelf.

Maar wat betekenen deze woorden? Wat wil het zeggen om “God te beminnen”?
Het eerste wat wij ons moeten realiseren, is dat voor ons als christenen de liefde niet een gevoel is. Veel mensen denken dat liefde een gevoel is, alsof je iets in je buik of je hart moet voelen, een warmte die opstijgt… Nope. Voor ons is de liefde een keuze! Je kiest ervoor om iemand lief te hebben. En dit liefhebben betekent dat wij ervoor kiezen om ons vertrouwen niet meer op onszelf te stellen, maar op God, om Hem te willen gehoorzamen en te volgen, om Hem te vertrouwen, om op Hem te hopen, om naar Hem te luisteren en ons leven in zijn handen te leggen. Dit is God liefhebben.

En wat betekent God met je verstand, je ziel en je verstand beminnen? Dit betekent God met alle dimensies van je leven beminnen. De liefde tot God brengt een ander perspectief in ons leven, zodat het niet meer om mijn plannen gaat, mijn projecten, mijn ideeën, mijn leven, mijn werk, mijn, mijn, mijn. God liefhebben is dat geheel ons leven van Hem doordrongen is.

En als wij deze liefde ín ons hebben, dan is het tweede ook mogelijk: de naaste te beminnen als onszelf. Misschien zien wij dit als vanzelfsprekend en achten wij onszelf mensen die dit doen. Het kan zijn dat het ons tot op zekere hoogte lukt, bijvoorbeeld wanneer iemand ons goed behandelt, aardig tegen ons is en ons waardeert.
Maar wat met de mensen die ons slecht behandelen, die ons kwetsen, die ons verachten? Dit evangelie zegt: bemin je naaste! Er staat niet: “bemin je naaste als die goed tegen jou is. Maar wanneer ie vervelend doet, stuur hem naar de Filistijnen”. Dit gebod reikt dus ook tot onze vijanden, de mensen die wij niet graag mogen, de mensen die ons hebben gekwetst. Ook hen moeten wij beminnen.

Maar wij kunnen dit doen alleen, en ik zeg het omdat ik het zelf heb meegemaakt, als wij God beminnen. Want als wij deze liefde voor God niet hebben, worden al deze woorden óf een moralisme dat ons bedrukt óf een utopie waarvan wij zeggen: mooie woorden, maar wie kan dat doen?

Daarom is het zo belangrijk dat wij deze eucharistie vieren: hier, door Christus te ontvangen, door zijn liefde te ervaren (want hij houdt van ons juist omdat wij zwakke mensen en zondaars zijn), hij wil ons zijn liefde laten proeven zodat wij beetje bij beetje op hem gaan gelijken; wij zijn heilige Geest ontvangen die ons tot nieuwe mensen maakt, die zó kunnen beminnen, zoals Hij ons bemint.