Mensen verbinden door muziek: dát is de roeping van Jan Kortie. Hij wil mensen leren luisteren naar alle muziek die in hen leeft, waardoor spanningen verdwijnen en vreugde ontstaat. In een nieuwe De Verwondering vertelt hij hoe hij dat doet.

Jan Kortie is stembevrijder. Hij weet mensen te verleiden om met al hun spanningen en emoties te zingen, waardoor er vrijheid en vreugde ontstaat. Met zijn opgewekte benadering van zingen brengt hij mensen dichter bij hun eigen stem.

Het vinden van zijn eigen stem was voor Jan zelf geen gemakkelijk proces. Als afgestudeerd econoom stond hij enkele jaren voor de klas. Hoewel hij dit met veel plezier deed, voelde hij toch dat hij niet op zijn plek was.

Annemiek Schrijver en Jan Kortie
Annemiek Schrijver en Jan Kortie

Toen hij in een therapiesessie de vraag kreeg wat hij had willen worden als kleine jongen, herinnerde hij zich een jeugdfantasie waarin hij een gigantisch koor dirigeerde. Door het vertellen van deze jongensdroom realiseerde hij zich dat dit zijn roeping was: mensen verbinden door muziek en zang. Enkele jaren later besloot hij zijn baan op te zeggen en aan de slag te gaan als stemtherapeut, wat hij later stembevrijder zou gaan noemen.

Hij wil mensen leren om naar buiten te komen met alle muziek die er in ze leeft, zowel de mooie als de lelijke. Juist dáár is eenheid en verbinding te vinden. Bewust in het hier en nu zijn is daarbij van groot belang: “Je kan maar één noot tegelijk zingen. Lukt het je om helemaal bij deze ene noot te zijn?” 

Bekijk hier deze uitzending

De inspiratietekst van Jan Kortie

Natuurlijk zijn is heilig zijn, maar het is erg moeilijk om natuurlijk te zijn. 

Natuurlijk zijn is thuis zijn in uw eigen natuur. 

Als u buiten uzelf bent, altijd verder dan uzelf reikt, durft u niet te luisteren naar de roepstem van uw eigen mysterie. 

Als u de integriteit van uw eigen innerlijke eenzaamheid erkent en u overgeeft aan haar mysterie, zullen uw relaties met anderen worden gekenmerkt door een nieuwe warmte, avontuurlijkheid en verwondering.

- Uit ‘Anam Cara’ van John O’Donohue.