Van hoge welvaart naar grote armoede: de opkomst én ondergang van de mijnbouw in Limburg
In 1914, het jaar waarin Dagboek van een herderhond live zich afspeelt, was de Limburgse mijnbouw in volle bloei. De steenkoolwinning zou de Limburgers grote voorspoed brengen, maar zij kwamen bedrogen uit. Wij nemen je mee in de opkomst én ondergang van de mijnbouw in Limburg.
Met een helm op en een benzinelamp in de hand stap je samen met tientallen andere mijnwerkers de lift in om 700 meter diep de grond in te zakken. Mijnwerker zijn is geen veilig beroep: er is een kans dat je vanavond niet meer omhoog komt. Iedere mijnwerker heeft wel eens last van mijngas of stoflongen, dat hoort erbij. Gelukkig ben je niet alleen onder de grond en heerst er een immens kameraadschap. Je knijpt je ogen dicht en de lift begint te zakken. Op naar het zwarte goud.
Een grote illusie
Ook in Dagboek van een herdershond live is de mijnbouw een belangrijk thema. De winning van steenkool zou de dorpsbewoners grote voorspoed brengen, maar dat bleek een illusie. Ongelukken, stoflongen, armoede en kansenongelijkheid zijn aan de orde van de dag. En wat te denken van de gastarbeiders, die huis en haard achter lieten om in de Limburgse mijnen te werken.
De jonge kapelaan Erik Odekerke wordt geconfronteerd met de ellende van het mijnwerkersbestaan en zo komt hij aan het begin te staan van het opkomend socialisme.
De jacht naar steenkool
Hoewel er al sinds 1100 steenkool wordt gevonden in Zuid-Limburg, begon de mijnbouw pas echt te floreren in de 20e eeuw. De Nederlandse regering begon met staatsexploitatie van steenkool en in de gloriedagen van de Limburgse mijnbouw werd er in vier staatsmijnen steenkool gewonnen.
Bijna alle Limburgers werkten in de mijnen, waardoor kleine dorpjes veranderden in mijnmetropolen met duizenden inwoners. Door de mijnwerkers hoge lonen, goede arbeidsvoorwaarden en allerlei extra voorzieningen te bieden, werd het werken in de mijnen aantrekkelijk gemaakt.
Het mijnwerkersbestaan was zwaar, vies én gevaarlijk. In de loop der jaren zijn maar liefst 1455 mijnwerkers om het leven gekomen in de mijnen. En ontelbaar veel mijnwerkers kregen stoflongen, waar ze op jonge leeftijd aan stierven.
Einde aan de gloriedagen
De mijnbouw bracht veel welvaart met zich mee, want bijna alle Nederlandse huishoudens werden warm gehouden met Limburgs steenkool. Maar daar merkten de mijnwerkers zelf niks van, vooral Den Haag profiteerde van het zwarte goud.
In 1965 kwam er in rap tempo een einde aan de gloriedagen van de mijnbouw. In Groningen werd een enorme aardgasbel ontdekt en het ontginnen van aardgas was veel goedkoper. Joop den Uyl, minister van Economische zaken, kondigt in een toespraak daarom de sluiting van de kolenmijnen aan.
Dramatische gevolgen
De gevolgen van de sluitingen waren dramatisch voor Limburg. In totaal verloren zo'n 75.000 mensen hun baan. Eind jaren '70 zat in de Limburgse mijnstreek de helft van de mensen thuis; veel van hen waren afgekeurd of gingen vervroegd met pensioen omdat het jarenlange mijnwerk hun longen had aangetast.
Vandaag de dag voelt de provincie nog steeds de gevolgen van het mijnverleden: oude mijngangen verzakken waardoor huizen en gebouwen boven de grond beschadigd raken. En ook nu nog is de werkloosheid en armoede in de mijnstreek groter dan in de rest van Nederland.