Bijna iedere dinsdag stapte ondernemer Peter op zijn fiets naar het Rijnstate in Arnhem. Daar leverde hij een aantal jaar sperma in met de gedachte dat hij daarmee gezinnen kon helpen om kinderen te krijgen. Nu – bijna 20 jaar later – leeft hij met de realiteit dat er zestig tot tachtig nakomelingen van hem rondlopen.
In de documentaire Spoorloos onderzoekt: Sporen van een spermabank vertelt Peter zijn verhaal. Ook sprak de redactie met Peter over zijn donorschap. Peter: ‘De richtlijn was 25 kinderen.’
Welke afspraken maakte jij met het Rijnstate over het doneren van je sperma?
Peter: ‘Toen ik mij inschreef als donor bij het Rijnstate kreeg ik een brochure waarin de richtlijn van 25 kinderen per donor werd genoemd. Er werd mij ook verteld dat er per gezin maar 1 donor werd gebruikt.
Dus stel je zou 22 nakomelingen krijgen, dan zouden die uit ongeveer 9 of 10 gezinnen kunnen komen. Dat leek me nog enigszins overzichtelijk en te doen. Ik koos er expliciet voor om een zogenoemde ‘b-donor’ onder de nieuwe wet te zijn. Dit houdt in dat ik ervoor open sta om mijn nakomelingen te ontmoeten.’
Waarom wilde jij een b-donor zijn?
‘Ik wilde donor zijn om andere gezinnen te helpen. Mijn zus had een kinderwens met haar vriendin, en toen is ook met mij gesproken als donor. Dus ik raakte gewend aan het idee. Daarbij komt dat ik zelf samen ben met een man en wij zelf geen kinderwens hebben.
Het leek me mooi om toch wat voor andere gezinnen te betekenen. Ik sta er helemaal achter dat een kind moet kunnen weten waar hij of zij vandaan komt. Het is toch de helft van je DNA. Vast niet ieder kind zal naar mij op zoek gaan, maar ik vind het belangrijk dat hij of zij die mogelijkheid wel heeft.’
‘Ik wilde donor zijn om andere gezinnen te helpen'
Wanneer hoorde je dat er meer donorkinderen waren geboren dan afgesproken?
‘Ik kwam daarachter, omdat de moeder van een van mijn kinderen contact met mij zocht. Dat was meteen een hele leuke vorm van contact. Haar zoontje van vijf wilde weten wie zijn papa was, hij wilde ook een papa.
Zij wilde graag nog een kind van mij, maar via de behandelingen bij het Rijnstate ging dat niet zo goed. Ze vroeg of ik zelf wilde donoren voor haar. Dat heb ik toen gedaan. We wilden dat melden bij het Rijnstate zodat zij de telling netjes bij konden houden. Toen ik daarover belde, werd er gezegd dat ik er al aardig wat had. Toen werd het getal 32 genoemd. Daar schrok ik erg van en ik wilde dat uitgezocht hebben.’
Hoe kom jij op die schatting van misschien wel tachtig nakomelingen?
‘Nadat ik navraag deed bij het Rijnstate, kreeg ik steeds opnieuw informatie die niet klopte. Ze begonnen met 32 kinderen, maar ontdekten dan toch weer een paar nieuwe registraties van zwangerschappen die niet goed bijgehouden waren.
Ook meldden zich steeds meer ouders bij mij, ook van kinderen die niet op de lijst van Rijnstate stonden. Uiteindelijk spande ik met de moeder die ik inmiddels kende een rechtszaak aan, waarin we duidelijke informatie eisten over de hoeveelheid kinderen die er met mijn zaad zijn verwekt.
Het Rijnstate stond toe dat er een onafhankelijk onderzoek werd gedaan naar waar mijn zaad gebruikt is en hoe vaak. Zo kwam ik erachter dat mijn zaad naar verschillende klinieken is gestuurd, waaronder Utrecht en zelfs naar Düsseldorf. Hoeveel zwangerschappen daaruit voortgekomen zijn weet niemand, dus dat blijft onduidelijk.
Verder bleek dat een aantal rietjes sowieso is kwijtgeraakt. De onafhankelijke onderzoekers zeggen dat ze het precieze aantal kinderen niet kunnen vaststellen. Als ik zelf op basis van wat we wel weten inschat hoeveel kinderen ik heb dan zou tussen de zestig en tachtig geen gek aantal zijn.’
Welke invloed heeft het op je dagelijks leven dat je weet dat je zoveel nakomelingen hebt?
‘Inmiddels ben ik door aardig wat gezinnen benaderd. Ik ben onderdeel van een Facebookgroep waar (wens)ouders, donorkinderen en donoren van het Rijnstate elkaar vinden. Daardoor hebben ook wat ouders mij gevonden.
Sommige ouders hebben mij ontmoet, de kinderen nog niet. Sommige kinderen heb ik een keer ontmoet en daar blijft het dan bij. Andere kinderen zie ik regelmatig, die zeggen papa tegen mij. Ik bezoek ook bijvoorbeeld weleens een ouderavond of verjaardagen en ik ga ook een-op-een met de kinderen op vakantie.
Het kost allemaal tijd, maar ik beleef er hartstikke veel plezier aan. Er zijn ook mindere kanten. Sommige ouders probeerden mij te claimen en legden hoge verwachtingen bij mij neer, ik heb vervelende dingen meegemaakt. Dat is lastig, want dat is natuurlijk niet waarom ik donor ben geworden.
Ik zal uiteraard nooit écht de vader of ouder zijn, maar kan wel de donorvader zijn, binnen die rol pak ik zoveel mogelijk mijn verantwoordelijkheid.’
'Sommige kinderen heb ik een keer ontmoet en daar blijft het bij. Andere kinderen noemen mij papa en zie ik regelmatig'
Hoe kijk jij naar de manier waarop het Rijnstate om is gegaan met jou als donor?
‘Ik vind het heel kwalijk dat er zo makkelijk om werd gegaan met die richtlijn. Dat wijst erop dat het in het geheel niet serieus werd genomen. En dat er niet is nagedacht over wat het betekent voor kinderen en wensouders om zoveel halfjes te hebben, en voor donoren om zoveel nakomelingen te hebben.
Het heeft een grote impact, ook bijvoorbeeld op het leven van mijn partner die daar ook mee moet dealen. Het had geholpen als er betere communicatie met het Rijnstate mogelijk was geweest. Als er gelijk oprechte excuses waren aangeboden en er meer werd meegedacht. De houding van Rijnstate vind ik tot op de dag van vandaag kil.’
Spoorloos onderzoekt: Sporen van een spermabank is vanaf 17 december te streamen op NPO Start.