Hang die vlag maar uit en zing het Wilhelmus uit volle borst mee! Want er is niets mis met een beetje nationale trots tijdens de Winterspelen. Sterker nog, het heeft juist veel positieve effecten.

Wij Nederlanders hebben vaak een wat ongemakkelijke relatie met nationalisme en nationale symbolen. Vooral als je het vergelijkt met Amerika, waar het volkslied dagelijkse kost is en een vlag voor je deur hangen de normaalste zaak van de wereld is. Wij nuchtere Hollanders vinden dat toch wat lastiger. Het perfecte voorbeeld hiervan? Pas sinds november dit jaar staat er een Nederlandse vlag in de Tweede Kamer.
Maar er is een uitzondering op die regel: grote sportevenementen zoals de Olympische Winterspelen! Dit is één van de weinige momenten waarop we ons met z’n allen ongegeneerd in het oranje steken en we uit volle borst het Wilhelmus meezingen. Je zou het bijna... nationalisme noemen.

Grappig, want de moderne Olympische Spelen zijn in 1896 nieuw leven ingeblazen met het idee om gevaarlijke vormen van nationalisme tegen te gaan (het was immers een tijd waar Europese landen vaak met elkaar in de clinch lagen) en om te zetten in een gezonde competitie. In de trant van: lekker een potje speerwerpen en elkaar vervolgens de hand schudden.
Oorlog zonder de wapens
Uit dit interessante artikel van Vox blijkt dat verschillende denkers van mening zijn dat dit grandioos is mislukt. Zo schreef historicus David Clay Large in 2016 dat de Olympische Spelen ‘een voedingsbodem is voor exact datgene wat ze ooit wilden voorkomen: de wereld opdelen in verschillende groepen’. En schrijver George Orwell was ervan overtuigd dat internationale sportevenementen alleen maar slechte dingen voorbrengen. “Oorlog maar dan zonder de wapens,” noemde hij het.
Kortom: het lijkt alsof de Olympische Spelen een vriendelijke competitie is die de wereld bij elkaar wil brengen, maar eigenlijk wakkert het alleen maar oude gevoelens van wrok tussen landen aan.
Moeten we dit wel willen?
Je hebt immer positieve vormen van nationalisme, ook wel patriotisme genoemd. Dat is simpelweg trots zijn op je land, bijvoorbeeld met zijn alle juichen voor het nationale voetbalteam en je eigen kaas echt de lekkerste van de wereld vinden. Maar nationalisme kan ook doorslaan. Dat je zo trots op je eigen volk bent, dat je andere landen als minderwaardig gaat zien.
Waar trost zijn op je land overgaat in andere landen minderwaardig vinden, is moeilijke vraag. Maar die vraag is wel weer uitermate relevant. Met een Amerikaanse president die teksten als ‘America first’ gebruikt, vragen veel mensen zich af of dit soort internationale sportevenementen nog wel zo’n goed idee zijn. Het antwoord is een volmondige: ja! En dat laat journalist David Papineau perfect zien.

In de kiem smoren
Volgens Papineau klopt er niets van de beweringen van Orwell en Large. Hij beargumenteert juist dat het tegenovergestelde waar is. De Olympische Spelen laten ons zien dat er niets mis is met een beetje nationalisme. “Zoals ik het zie, zullen internationale sportcompetities juist leiden tot wederzijds begrip en zal het schadelijke vormen van nationalisme in de kiem smoren. Sport is namelijk de universele gelijktrekker,” schrijft hij.
En dat zit zo. Wat de critici grandioos over het hoofd zien is dat wederzijds respect één van de pilaren is waar sport op is gebouwd. Als je écht van sport houdt, kan je niet anders dan een goede tegenstander respecteren. En ja, dat kan prima samengaan met het aanmoedigen van je eigen land.
Het mooie aan sport is dat iedereen voor een paar uur gelijk is
Of zoals de Amerikaanse journalist schrijft: “Respect voor de prestaties van andere landen (bijvoorbeeld het bewonderen van de Nederlandse schaatsers) gaat prima samen met toch stiekem hopen dat het Amerikaanse team een onverwachte overwinning op de ijsbaan boekt.”
Competitie is juist iets goeds
“Het mooie aan sport is dat iedereen voor een paar uur gelijk is. Het maakt niet uit wat je achtergrond is, of wat de geschiedenis van je land is. Op dat moment telt maar één ding: vaardigheid,” schrijft Papineau. Natuurlijk is het soms niet helemaal eerlijk, bijvoorbeeld als sporters naar doping grijpen. Maar de algemene verontwaardiging die daarop volgt, laat volgens de journalist zien hoe iedereen ervan is overtuigd dat sport moet gaan om eerlijke competitie.

Uiteindelijk is het mooie van internationale sport dat je beide kanten van de medaille ziet. Je voelt je onoverwinnelijk als jouw land op het podium staat, maar je kan je ook goed klote voelen als de Nederlandse schaatsers nét naast de prijzen grijpen. Hierdoor kan je ook makkelijker relativeren en bedenken: oké, hun team was gewoon beter.
Nederland vs. Duitsland
In het stuk wordt zelfs gerefereerd naar de aloude voetbalvete tussen Nederland en Duitsland. Natuurlijk was het land te klein toen Nederland in 1974 van Duitsland verloor, maar inmiddels kunnen we ook gewoon grappen maken over deze rivaliteit (tenminste, de meesten dan). Onze favoriete grap is toch wel van voetbalanalist Gary Lineker: “Voetbal is een eenvoudig spel: 22 mannen lopen achter een bal gedurende 90 minuten en op het einde winnen de Duitsers.”
Juist in deze tijd waarin politiek nationalisme een comeback lijkt te maken, is sport een lichtend voorbeeld van hoe het wél kan. Het laat zien dat rivaliteit niet altijd conflict betekent. En dat je prima het Wilhelmus kan meeblèren en daarnaast respect kan hebben voor andere landen.
Je weet wat je te doen staat. Kijk naar die Winterspelen nu het nog kan!