Presentator Anita Witzier is een vervent vakantieganger en neemt ons mee op reis in haar nieuwe column. Waar ze vroeger de zomer doorbracht met Suske en Wiske is er tegenwoordig geen land veilig voor de komst van de goedlachse blondine. 

Stedentrips, kamperen en rondreizen

Terwijl ik dit tik, tikt de regen op de voorruit en stuurt mijn man ons naar Noord-Italië voor de laatste uitdaging van onze wandelvakantie. Met Schotland en de Beierse Alpen in de benen moeten de Dolomieten enigszins te behappen zijn. En met een beetje geluk stappen we later deze zomer ook nog een weekje op de fiets voor een rondje door eigen land.

In de twintig jaar dat we samen zijn hebben we, met en zonder kinderen, heel wat vakanties gevierd. Een rondreis door Amerika, Spanje, Italië en Griekenland. Maar ook fietsvakanties in Nederland, kamperen in Arnemuiden, Frankrijk en Oostenrijk. Tal van stedentrips en zelfs een cruise naar Alaska, waarvoor ik me nu de ogen uit het hoofd schaam.

Suske en Wiske

Hoe anders dan toen ik nog een kind was en ik met mijn ouders de buren uitzwaaide die met hun vouwwagen richting het toenmalige Joegoslavië vertrokken. Ik zie ons nog staan. Drie hele weken zouden we geen buren hebben. Van hun kinderen had ik de complete reeks Suske en Wiske geleend dus ook ik zou voldoende avontuur beleven, maar helemaal hetzelfde was het toch niet. Of ik jaloers was? Mezelf zielig vond? Eerlijk gezegd heb ik daar geen ‘actieve herinnering aan’. 

'Jaloers keek ik naar kinderen die een gulden hadden gekregen voor een cornetto'

Grotemensenijs

Wij gingen ‘dagjes weg’. Een dagje naar de Beekse Bergen, waar je ‘op safari’ kon, maar mijn vriendinnetje (er mocht áltijd een vriendinnetje mee) en ik vooral geïnteresseerd waren in de trampolines en de kabelbaan. Of naar het Sprookjesbos in de Efteling waar Langnek me de stuipen op het lijf joeg. Het grootste deel van die zomervakanties brachten we echter door op een strandje aan de Lek naast het ‘Opperstokse Veer’. Zonder zwemdiploma maar mét koelbox.

De zomers mét zwemdiploma was ik, behalve op zondag, iedere dag in het zwembad te vinden, waar iedereen verliefd was op badmeester Rob en waar je voor een kwartje een ijslolly kon kopen. Overigens keek ik daar weleens met jaloerse ogen naar de kinderen die van thuis een gulden hadden gekregen voor een cornetto. Grotemensenijs.

Broodjes smeerkaas met zand

Heel soms gingen we wel echt ‘op vakantie’. Ik denk aan de twee weken naar Medemblik, waar een schaftkeet tijdens de ‘bouwvak’ ons onderkomen was. Iedere dag doorsneden we de kop van Noord-Holland om bij Callantsoog naar het strand te gaan. Zwemmen in de Noordzee, water zonder overkant. Beslist anders dan ‘ons’ strandje aan de Lek. We aten er door mijn moeder besmeerde broodjes smeerkaas met zand, dronken warme limonade en ik at er voor het eerst bananenijs. Een magisch moment.

'Hoe zou het daar zijn, heel ver weg?'

Verlangend naar vliegtuigen kijken

Het was niet dat er geen geld was om op vakantie te gaan, helemaal niet, maar het concept ‘vakantie’ was niet iets waarmee mijn ouders zelf waren opgegroeid. Niet dat zij daaronder leden. Nou ja, mijn moeder wel een beetje. Maar ja, ze was a: getrouwd met een uitvaartondernemer die b: het liefst iedere avond voor hij ging slapen de kerktoren van zijn geboortedorp zag. Met geloof had dat overigens niets te maken, hij was gewoon honkvast.

Genen die ik niet heb geërfd. Wanneer we mijn geëmigreerde tante van Schiphol ophaalden of wegbrachten keek ik als kind verlangend naar de vliegtuigen die met veel kabaal opstegen, hoger en hoger gingen, verder en verder totdat ze in het niets verdwenen waren. Hoe zou het daar zijn, heel ver weg? Het antwoord op díe vraag heb ik inmiddels ruimschoots gekregen.

Lees ook